De Meestervertellers van 2023
Alle dagen in de sportschool: ‘Ik beschouw mijn eigen lichaam als een kunstwerk’
door Michel Maas
De achttienjarige Hugo beeldhouwt een god, spier voor spier, tot aan spieren waarvan normale mensen het bestaan niet eens vermoeden. Michel Maas keek mee in de gym, en op het stationnetje waar hij hangt met zijn vrienden.
Het verhaal
Alle dagen in de sportschool: ‘Ik beschouw mijn eigen lichaam als een kunstwerk’
Vrij Nederland, 27 december 2023 / Website
De achttienjarige Hugo beeldhouwt een god, spier voor spier, tot aan spieren waarvan normale mensen het bestaan niet eens vermoeden. Michel Maas keek mee in de gym, en op het stationnetje waar hij hangt met zijn vrienden.
‘Moet je kijken! Ik heb er een op mijn biceps!’
Dat heet striae.
‘Dat is toch stoer? Het bewijst dat ik zo hard heb getraind dat mijn huid ervan is gaan scheuren.’
Zwangere vrouwen hebben dat op hun buik.
‘Ik heb ze ook op mijn schouder en mijn bovenarm, kijk, hier.’
Hugo is breed. Hij is zo snel in de breedte gegroeid dat hij regelmatig zijn schouders stoot aan de deurpost. ‘Groot’, noemt hij het zelf: zijn rug is een hele grote letter V, en hij kan zijn borstspieren net zo op en neer laten wippen als The Rock. Hugo fitnesst, maar zegt nooit fitness. Dat heet bij hem sportschool of vaker nog gym, en dat spreek je uit op z’n engels: dzjim. Zijn vrienden zijn bro’s en homies, en rondhangen heet chillen.
’s Avonds laat chillen ze op een perron van een uitgestorven plattelandsstationnetje. Ze zitten daar vaak. Soms wachten een paar schimmige mensen op de laatste trein, en daarna wordt het stil. Dan suizen alleen nog elk uur twee nachtelijke intercity’s in volle vaart voorbij, de ene naar links en de ander naar rechts.
De herrie van de treinen maakt de stilte die er daarna valt nog stiller.
Je hoort niets, tenzij de bluetooth speaker de lucht vult met rap, hardcore gitaar, pompende ritmes of André Hazes (‘we zijn heel veelzijdig’), of tenzij ze zelf praten.
Ze praten graag en veel, over van alles, zelfs over filosofische vragen als: waarom lachen mensen? En als het nog later wordt, verdwijnen hun gedachten in de rook van de zoveelste jonko.
‘Waar hadden we het over?’
Deze nacht zijn ze met z’n zessen, soms zijn ze met meer, vaak met minder. Vaak zitten ze hier tot ver na drieën. Op het overdekte perron hangt een mooi sfeertje vinden ze, het is er droog, en er zijn geen buren, dus je kunt de muziek zo hard zetten als je wil zonder dat er meteen iemand klaagt.
Dat ze breed zijn zie je amper, omdat ze allemaal hoodies dragen die wijd hangen en hun lichaam verbergen.
Dat is opzet.
‘Je hoeft niet altijd sexy te lopen doen.’
‘Hoeveel bench jij?’
Hugo is misschien de breedste. Hij is in ieder geval een van de jongsten. Hij is pas 18 en daarmee nogal jong om al zo ontzettend groot te zijn. Als je homies van 20 je zeggen dat je groot bent, betekent dat wat, want zij weten waarover ze het hebben.
Ze hebben hier alleen dat ene ding gemeen: de sportschool.
Waarom de sportschool?
‘In de sportschool vind je allemaal mensen van je eigen leeftijd, allemaal mensen die met hetzelfde bezig zijn. Het is heel makkelijk daar vrienden te maken. Je loopt op iemand toe en vraagt gewoon: “hoeveel bench jij?”’
Sporten is hun kerk en hun geloof, al zegt die vergelijking ze niets. Zij vergelijken het liever met ‘zoiets als tandenpoetsen. Als je dat een ochtend niet doet voel je je ook rot.’
‘Ja. Ik moet echt sporten. Vorige week ben ik maar twee keer gegaan, en dan voel ik me echt slecht.’
‘Sporten geeft structuur aan je leven. Je bent iets aan het doen, en daarna voel je je fresh.’
De jonko gaat rond. Hij ruikt niet naar wiet maar naar kip met barbecuesaus. De maker verontschuldigt zich.
‘Ik heb geprobeerd zelf wiet-olie te maken, en nu ruikt het allemaal naar kip met barbecuesaus.’
‘Ja, nu je het zegt, nu ruik ik het ook.’
‘Je kan het zelfs proeven.’
‘Maar hij is wel mooi gerold.’
Dus gaat het gesprek ineens over smoken.
‘Je houdt het niet voor mogelijk wie er allemaal wiet roken.’
‘Iedereen, nee ik moet precies blijven: bijna iedereen die ik ken gaat naar de sportschool, en bijna iedereen die naar de sportschool gaat die smookt. Dus je kunt zeggen dat bijna iedereen van onze leeftijd smookt.’
‘Smoken is minder schadelijk dan alcohol. Van alcohol word je brak.’
Het is herfst, de rails glimmen van de regen, de bladeren vallen: het is de tijd van het jaar om te bulken, zeggen ze, je vol te vreten voor de winter om zo groot mogelijk te worden – net als de ganzen die bijna naar het zuiden trekken, denk ik erbij.
En als straks de zomer weer dichterbijkomt ‘ga je weer helemaal droog’.
Dan verlies je je vet om slank en gespierd te zijn voor het strand.
Helpt dat?
‘Voor hem wel, ja,’ zegt er een, en wijst naar een hoodie met een baardje, ‘maar voor mij vorige zomer wat minder.’
Er wordt veel gelachen op het perron.
Mister Olympia
Hugo is pas twee jaar geleden ‘serieus begonnen’, zegt hij zelf. ‘Na de corona nam een vriend me mee. Hij gebruikte poeders: proteïne, creatine, preworkout, dus ik ook. Ik maakte een workout-schema, en van daaruit ben ik gaan werken.’
Hugo was dun toen hij begon, maar een jaar eerder, het jaar voor de lockdown, was hij dik. Hij zat duidelijk in een periode waarin hij erg aan zichzelf aan het werken was. De sportschool gaf hem daarin uiteindelijk de balans.
‘Vóór de corona woog ik wel 87 kilo. Tijdens de lockdown ben ik heel erg afgevallen. Ik zat thuis, ik wilde dun worden en dus at ik bijna niks. Na de lockdown woog ik nog maar 63 kilo. Toen het voetbal weer begon, dachten ouders die aan de kant van het veld stonden, dat ik een nieuwe speler was. Ze herkenden me niet. Nu weeg ik 85 kilo, allemaal spieren en geen vet, en ik denk dat dat een goed gewicht is.’
Hugo weet hoe mensen denken over de sportschool en sportschooltypes. ‘Dat is een groot vooroordeel; mensen denken dat gymmers stomkoppen zijn. Dat is helemaal niet waar. Mensen hier studeren filosofie, stamcelbiologie, accountancy. Je komt met van alles in aanraking.’
Wie neerkijkt op dat ‘spierengedoe’ mist iets. Het gaat Hugo allang niet meer om zijn gewicht. Voor hem heeft het gymmen letterlijk iets goddelijks: hij kent de poses van bodybuilders en weet waar ze vandaan komen, rechtstreeks van de Olympus.
‘Wist je dat dat allemaal poses zijn van Griekse goden?’
Hij laat een foto zien, een bodybuilder, van achteren gefotografeerd, zijn hoofd gebogen en onzichtbaar achter opgeblazen bulten van de spieren van zijn schouders, hij heeft zijn armen uitgespreid als vleugels: ‘Dat is Atlas,’ zegt hij, en in een wip heeft Google het Atlasbeeld op het Paleis op de Dam gevonden, ‘kijk!’
De hoogste bodybuilderstitel is niet toevallig ‘mister Olympia’, dat is duidelijk.
Trekken, duwen, pompen, liften
Hugo weet ook wat de bodybuilders hebben moeten doen om zo te worden. Ze gebruiken steroids, en hebben niet zelden opvallend hoge stemmen, maar dat bedoelt hij niet. Hij weet wat ze elke dag eten, hij weet hoeveel ze benchen en hoe hard ze werken, elke dag weer, hij weet dat je inderdaad alleen mister Olympia kunt worden als je steroids gebruikt, roids voor intimi, en hij weet welk deel van hun spieren hijzelf graag zou willen hebben.
Daar werkt hij aan. Spier voor spier, oefening voor oefening, trekken, duwen, pompen, liften, pressen.
Een schouder is voor hem niet alleen een schouder, een bovenarm niet louter een bovenarm: elk stukje Hugo bestaat uit tientallen spieren, die allemaal afzonderlijk getraind, en uiteindelijk: gezien willen worden. Hij traint ze tevoorschijn: de schuine traps op de schouders, en wat er onder, boven en naast de biceps en triceps zit. Weinig mensen weten van het bestaan van alle subtiele tussenspieren die je niet mag overslaan om echt mooi te kunnen flexen.
Hij kent ze, en werkt eraan ze zichtbaar te maken.
‘Ik beschouw mijn eigen lichaam als een kunstwerk,’ zegt hij. Hij beeldhouwt een god, spier voor spier, zelfs spieren waarvan normale mensen het bestaan niet eens vermoeden. Zijn rug is bij de juiste belichting een imposante landkaart van spieren, in een driehoek gerangschikt en, met de passende muziek, ook ronduit dreigend.
De spiegelfoto is zijn dagelijkse Anatomische Les van Professor Tulp.
En ijdeltuiterij?
‘Dat ook.’
Staalkabels
Hugo weet hoe je spieren oppompt tot ze eruitzien als ingevette staalkabels.
‘Je bestudeert je spieren, weet welke workout je nodig hebt om welke spier te ontwikkelen, je kent de poeders en weet wat die met je lichaam doen, je weet wat kwaad kan en wat niet, je moet weten wat je eet, hoeveel je eet en wat, en waarom. Bodybuilden is niet alleen maar een kwestie van gewichten oppakken en omhoog tillen, het is een hele wetenschap.’
De wetenschap van: Hoe verbouw je een lichaam?
Hugo denkt veel na over trainen, en over het hoe en het waarom van het leven. Hij begin een verhaal vaak met: ‘Ik heb erover nagedacht…’
Zo is hij bijvoorbeeld tot de weloverwogen conclusie gekomen dat de lockdown echt een ingrijpend effect heeft gehad op zijn leven. En niet alleen op dat van hemzelf maar op dat van alle jongens op het perron, en van schoolgenoten, leeftijdsgenoten, teammates en jongens die werken bij de Appie of de Jumbo, en de jongens die je ziet chillen in de stad. Overal waar hij jongens spreekt hoort hij dezelfde verhalen.
Het zijn de verhalen die ook sociologen, psychologen en journalisten vertellen. Ze zijn zo vaak doorverteld dat ze een cliché zijn geworden, maar toch. Deze jongens waren erbij, ze zaten er middenin, het heeft ze het hardst van allemaal getroffen, en ze weten waarover ze praten.
‘Wij zijn de eerste generatie gymmers. De eerste generatie na de lockdown. Met die lockdown is het allemaal begonnen,’ zegt Hugo. ‘Het hele leven verhuisde naar online. Allemaal zaten we de hele dag voor het beeldscherm en klikten van het ene filmpje naar het andere, speelden de ene game na de andere.’
In die onlinewereld ontmoette hij tieners die worstelden met de vraag of ze ‘hem’, ‘haar’, ‘het’, ‘hun’ of ‘hen’ wilden zijn. Hij swipete door duizenden Tiktokfilmpjes en las zelfs de commentaren om een beetje te lachen, en daartussen bekeek hij steeds meer filmpjes van jongens zoals hijzelf: jongens met mooie sterke lijven. Hij raakte ervan overtuigd dat dat het soort jongens was zoals hij er een moest zijn.
‘Je was de hele dag online, en je zag daar mensen die er allemaal perfect uitzagen. Daar zat je de hele dag tegenaan te kijken.
‘Je wist dat die gezichten en lijven waren geëdit, maar toch wilde je daar op lijken. Het was goed om zo mooi te zijn. De onlinewereld veranderde je ideaalbeeld. Toen de lockdown voorbij was, werd dat je nieuwe drijfveer. Je ging ermee aan de slag.’
Elk bezoek aan de sportschool wordt sindsdien gefilmd en online gezet.
‘Je zag op Tiktok en Instagram hoe mensen van dag tot dag hun ontwikkeling filmden. Je ging je erin verdiepen. Je wilde ook zo worden. Je wilde méér kunnen, groter worden dan zij. Na een tijd ging ik zelf ook filmpjes posten, en dat ben ik blijven doen – filmpjes, waar nu weer een nieuwe generatie zijn motivatie uit haalt.’
Gymfluencers
Alweer een nachttrein vliegt voorbij het halfdonkere perron. In de stilte die volgt zoekt Hugo in Spotify tot hij Travis Scott heeft gevonden. Het gesprek was op muziek gekomen, vandaar. Terwijl Scott uit de speaker klinkt, begint de streaming in de cloud ongemerkt meer rap te verzamelen voor Hugo omdat ie denkt dat Hugo dat leuk vindt. Als Hugo André Hazes speelt raakt Spotify die draad weer even kwijt maar vindt al gauw een andere om hem aan vast te knopen..
Tijdens de lockdown ging het vermoedelijk precies zo. Hugo zocht gymfluencers op het internet, probeerde proteine shakes en chocomel, hij las over beroemde bodybuilders, keek hun YouTubefilmpjes en volgde de ‘motivational slogans’ die hem als wegwijzers steeds dieper de machowereld in stuurden die het internet voor hem had uitgestippeld.
Die wereld was verleidelijk, overzichtelijk, en stond haaks op de grote verwarring die de lockdown in de tienerhoofden had achtergelaten.
Figuren als Kevin Levrone (‘het beest in de wereld van de bodybuilding’) sproeiden hun slogans in het rond alsof het echte wijsheden waren: ‘Laat het verleden je niet tegenhouden, confronteer het en schop het in de goot’.
Tegelwijsheden waren het, op zijn best.
‘Het klinkt nu heel kinderlijk,’ beaamt Hugo, ‘maar in het begin liet ik me wel motiveren door dat soort slogans. Ik heb ze toen zelfs opgeslagen in mijn telefoon. Kijk: “No pain no gain”, “Kill the past, or it will kill you”, “Hard work beats talent, obsession beats discipline”. Ik gebruik ze niet meer. Ze motiveren me niet meer.’
Geen Tate
Tijdens de lockdown doolde hij rond op het internet, op zoek naar verhalen die hem konden motiveren. Algoritmes stuurden hem, ongemerkt, en brachten hem langs machofiguren als Andrew Tate, die miljoenen volgelingen had die afkwamen op zijn gespierde lijf, zijn machotheorieën, zijn auto’s en het internet-seximperium waarmee hij zijn geld verdiende.
Hugo was geen Tate, en had daar niets te zoeken.
‘Ik vind hem een male-influencer,’ zegt hij nuchter, ‘niet iemand door wie ik me gemotiveerd voel.’
Een waardeoordeel geeft hij niet. Daarvoor weet hij te weinig, zegt hij. Hugo is daarom niet gauw meer pro en ook niet anti. Hij denkt over de dingen na, zegt weinig, en handelt als hij ze tegenkomt. Metoo bijvoorbeeld, dat is nu ook de gym binnengekomen. Daar moet je mee leren omgaan.
‘Je moet voorzichtig zijn. Overal zijn camera’s, bij iedereen staat een iPhone op een tripod. Als een meid staat te gymmen in zo’n strakke legging, dan moet je dus vooral niet kijken. Voor je het weet sta je op Tiktok of Instagram naar haar billen te staren.
‘Dus kijk ik de andere kant op, ik kijk naar de grond, of ik loop weg.’
Meedogenloos
De Gym is sociaal, maar het harde werk is eenzaam. Het is iets tussen jou, je schema en de spiegel. En het is meedogenloos.
‘Het blijft een uphill battle: je wint nooit. Hoe groter je wordt, hoe kleiner je je voelt. Je hebt altijd een bepaalde body dysmorphia, maar dan het omgekeerde van anorexia.
Je gelooft het niet als anderen zeggen dat je zo groot bent. Misschien is het een leugen, of misschien ben je voor hun wel groot, maar voor jezelf niet. En trouwens: als ze zeggen dat je “groot” bent, klinkt het ook altijd alsof ze bedoelen dat je “klaar” bent, dat het wel weer genoeg is, en dat je nu wel weer kan ophouden. Dan kijk ik in de spiegel en denk: ze kunnen zeggen wat ze willen, maar ik ben nog steeds te dun.’
Of hij die uphill battle ooit gaat winnen weet hij niet. Voorlopig weet hij alleen dat hij zal doorgaan, want doorgaan gaat vanzelf: ‘De mensen die langer dan een jaar trainen, blijven hun hele leven trainen. Als ze kunnen gaan ze door.’
Daar hoort hij dus ook bij.
Een muur van respect
De lockdown is alweer lang geleden, en op het stationnetje ontbreekt de negativiteit en de boosheid van het begin. Woorden als ‘intimideren’ en ‘wraak’ zijn niet langer het eerste waaraan ze denken als ze het over sporten hebben. Het eerste woord dat in plaats daarvan bij iedereen tegelijk naar boven komt is ‘respect’. Dat klinkt een stuk positiever.
Hugo denkt achteraf wel, dat het in het begin zeker een rol heeft gespeeld dat hij wat recht te zetten had. Dat hij zichzelf wilde bewijzen is een drijfveer geweest, zegt hij, maar behalve drijfveren heb je ook ‘brandstof’ nodig om het gym-vuur gaande te houden. Die brandstof, dat was de woede over problemen die hem kwelden: dat hij werd gebullied toen hij dik was, dat zijn meisje het uitmaakte, dat hij was overvallen, gejumpt door een straatbende: dingen waardoor hij zich zwak voelde en hulpeloos.
Dat was brandstof waarop hij flink tekeer kon gaan. Dat, en keiharde muziek en treurige teksten. En het hielp: hij heeft de mensen die hem hebben gejumpt nog teruggezien. Ze zaten tegenover hem in de trein, maar hadden niet meteen in de gaten dat hij het was; hij was zo veranderd. Toen had hij zijn mouwen opgestroopt en zijn machtige onderarmen laten zien: vooral de rechter met de tattoo van een draak erop. Toen keken ze naar zijn gezicht. Ze schrokken. Hij zag dat ze hem herkenden.
‘Ze stonden op en liepen helemaal naar de punt van de trein, zo ver mogelijk van mij vandaan. Ze waren bang voor me. Ik voelde hun respect, en ik moet zeggen: dat voelde als een overwinning.’
Hij heeft langzaamaan een muur van respect opgetrokken en weet zich nu veilig bij zichzelf. Want als het erop aan komt is er niemand anders die je helpt. Toen hij werd gejumpt was er maar één die probeerde zijn aanvallers van hem af te trekken. De anderen stonden met hun mobieltjes van een veilige afstand te filmen. De politie werd wel gebeld, maar die kwam een half uur later, en zei toen dat hij aangifte moest doen. Dat heeft hij gedaan. Hij kreeg op het politiebureau te horen dat de aangifte misschien over een jaar in behandeling zou worden genomen, maar misschien ook wel nooit. ‘Stel je er niet te veel van voor,’ waarschuwde de agent nog.
Hugo vindt het tegenwoordig best. Hij kent zijn belagers van toen, hij heeft ze in de ogen gekeken en hij weet dat hij niet meer bang voor ze hoeft te zijn.
Hij weet door zijn gesprekken op de gym ook, dat hij niet de enige is:
‘Er zijn er heel veel die hetzelfde meemaken.’
Bekeken worden
Het is hard werken geweest, twee jaar lang, elke dag weer, om er zo uit te zien als hij.
‘De eerste maand is altijd lastig. Ik kon helemaal niks. Bankdrukken, op je rug liggen en gewichten opdrukken: die metalen stang alleen woog al 20 kilo, zonder gewichten eraan, en zelfs dat kon ik met moeite tillen. Nee, ik had niet meteen het gevoel dat ik het leuk vond. Niet iedereen heeft de kracht om de gym meteen leuk te vinden. Dat komt geleidelijk. Nu benchpress ik 112,5 kilo.’
Zijn spieren willen bekeken worden, en dat brengt zijn eigen problemen met zich mee.
‘Als je begint heb je geen spieren. Je denkt er niet eens over na. Je denkt niet na hoe je je armen houdt, bijvoorbeeld. Maar als je al zoveel hebt gesport als ik, ben je je altijd bewust van hoe je eruitziet en wat je bijvoorbeeld met je armen doet. Altijd flex je je spieren om je een houding te geven. Je let op alles.
Je kan ook niet goed sporten als je je kleding niet op orde hebt. Als ik sport draag ik een compression shirt; dat zit heel strak en ziet er goed uit. Daar overheen draag ik een los shirt of een hoodie, en dat trek ik pas uit als ik zweet, en voel dat er heel veel bloed door mijn aderen stroomt. Dan zie ik er groot uit, weet ik, en dan ben ik blij. Alleen in de kleedkamer doe ik mijn shirt uit, om te zien hoe ik eruitzie.
‘Dan maak ik mijn filmpje. Iedereen doet dat: je laat zien wat je die dag hebt getraind.’
Kast worden
Ook het station is inmiddels een soort ritueel geworden. Ze zitten er soms vier nachten per week. Altijd is er iemand, je zit er zelden alleen. Een ideale plek om ze te vragen waarom ze eigenlijk naar de sportschool gaan.
‘We willen kast worden.’
‘Ja.’
Pas als ze met zichzelf tevreden zijn, als ze ‘kast’ zijn, zo breed als Jerommeke, de ‘dubbelgespierde kleerkast’ van Suske en Wiske, gaan ze aan maintenance doen: kalmer aan, net voldoende sporten om te onderhouden wat ze hebben bereikt.
Ook dan zullen ze groot blijven. Zolang ze kunnen, dat is het plan.
Hugo knikt. Yep, dat is het plan.
De woede om de overval, de verloren liefde: hij heeft ze niet meer nodig om te sporten. De muziek werkt ook niet meer, zegt hij, en treurige teksten doen hem niets. Die periode heeft hij nu gehad.
‘Je komt op een punt dat je geen brandstof meer nodig hebt. Je beseft: dit is waar ik nu mee bezig ben. Je gymt om te gymmen, omdat je het fijn vindt.’
In die fase is hij nu aanbeland: hij werkt aan de sculptuur die hij zelf is geworden. Daar moet hij mee zien te leven; met zichzelf zoals hij was, zoals hij is, en zoals hij wil worden.
Twee jaar, tien kilo spieren, brede schouders, een V-shaped rug, armen zo dik als benen en onderarmen zo dik als bovenarmen: even ziet hij dat magere jongetje dat hij was, en in een flits ziet hij ook het vele werk dat nodig was om hem tot hier te brengen.
Het blijft lang stil, tot hij eindelijk dat ene, bijna vermoeid klinkende zinnetje zegt waarin hij alles samenvat:
‘Het is een hele trip geweest.’
Toelichting maker
In gesprekken met de hoofdpersoon merkte ik dat ik vol zat met pavlovreacties, vooropgezette meningen en psychologische en sociologische verklaringen over het sportschoolfenomeen, maar dat ik nog nooit goed had geluisterd naar wat de sportschooljongen mij vertelde.
Hij had het geduld te wachten tot ik zweeg, en wat hij vertelde werd langzaam een heel wereldbeeld. Zijn spieren werden de streken van het penseel waarmee hij zichzelf schilderde, of het marmer waaruit Michelangelo zijn prachtige lichamen tevoorschijn beeldhouwde. Hij wist alles over stofwisseling, over testosteron en anabole steroïden, veel meer dan ik.
Toen we elkaars vertrouwen hadden gewonnen besloot ik dit verhaal te maken: zijn verhaal, zijn gedachten, zijn emoties en de wereld om hem heen, niet gehinderd door deskundigen of door mijn eigen meningen. Een wereld waarin zaken als een lockdown, overvallen worden en chillen een rol spelen, maar waar het uiteindelijk vooral lijkt te gaan om dat lijf.
Toen ik ermee bezig was merkte ik dat het werkelijk wemelt van de sportschooljongens. Of nee, dat zegt ik verkeerd: ik merkte hoeveel jongens bezig waren met hun eigen lichaam. Ik zag ze ineens overal. Ze zijn overal.
Ik voerde veel gesprekken, ging mee naar een ‘gym’, en bezocht vooral het nachtelijke station waar hij en zijn vrienden heengingen om te chillen: blowen, zingen, muziek luisteren. ‘s Nachts stopte er nooit een trein, en niemand had last van de muziek. En niemand viel ze lastig, met hun hoodies en gespierde lijven.
Ik heb het stuk laten beginnen met een moment dat mij trof, een detail, een paar striae op zijn biceps, merktekentjes waar hij trots op was, en die ik maar niks vond. Vrouwen hadden na een bevalling striae op hun buik, en ze waren daar zelden blij mee. Maar hij wel.
Van daaruit ontvouwde het verhaal zich langs de spanningsboog. Het duikt steeds dieper in de wereld van de gym, de sportschooljongen leert, groeit (niet alleen fysiek) en vindt het prachtig. Hij kent zelfs de kleinste spieren die ertoe doen, hij traint ze afzonderlijk, brengt ze op spanning, schouders breed, rug in V-vorm, armen als gevlochten kabels… Chest Day, rug day, schouder day, en zelden een rust day.
Het chillen is het intermezzo waarin het gewone leven en dat van de gym samenvallen. Alles lijkt goed, alles lijkt onder controle, alles lijkt vanzelf te zijn gegaan, tot… een laatste opmerking duidelijk maakt dat het eigenlijk allemaal helemaal niet zo gemakkelijk is geweest.
Het is een atypisch verhaal, je zou het niet eens journalistiek noemen, maar dat is het wel degelijk. Het is een verhaal dat inzicht geeft in een wereld waarin je je tot dan toe nooit hebt verdiept. Dat is een van de taken van journalistiek.
Als correspondent heb ik meer dan twintig jaar reportages geschreven, meestal over landen en werelden die de lezers in Nederland niet of nauwelijks kenden. Daar leerde ik hoe belangrijk het is om sfeer te schetsen. Zonder begrip van de sfeer waarin zich iets afspeelt, kun je net zo goed een lijstje cijfers in Wikipedia lezen: 1.200 doden, aardverschuiving, massamoord, aardbeving, Filipijnen, Indonesië̈, Kosovo: het blijven loze woorden zonder sfeer.
Dit verhaal was een van mijn moeilijkste om te schrijven. Omdat het zo dichtbij was, en omdat iedereen in Nederland ermee te maken heeft, en er dus een mening (of een hele hoop meningen) over heeft.
Het enige wat de mensen niet weten is, hoe het voelt voor de mensen die er middenin zitten.
Daarom moest het verteld worden.
Biografie
Michael Maas is als journalist begonnen bij het Brabants Dagblad. Daarna volgde Dagblad De Limburger, waar hij de liefde voor de reportage opdeed tijdens overstromingen van de Maas. Vervolgens ging hij via het Algemeen Dagblad naar De Volkskrant, waar hij werkte als eindredacteur, kunstverslaggever en literair verslaggever. Maas studeerde naast zijn werk filosofie aan de UvA.
In 1996 ging Maas als correspondent ‘Oost-Europa’ naar Boedapest, waar hij van 1998- 2000 de Kosovo-oorlog heeft verslagen. De reportages uit Kosovo zijn in 1999 gebundeld in Kosovo, verslag van een oorlog (bekroond met de NDP prijs, voorloper van De Tegel). Van 2001 tot 2019 werkte hij als correspondent Indonesië/Zuidoost Azië.
Inmiddels werkt Maas als zzp’er en heeft hij twee romans geschreven: De Vleugels van Lieu Hanh (winnaar van de Geert-Jan Lubberhuizenprijs voor het beste literaire debuut van 1995) en Commandant Konijn (2017).
Toelichting redactie
Verhalenvertellers zijn makelaars in empathie. De beste makers weten in het hoofd te kruipen van hun personage en je als publiek mee te nemen in zijn of haar wereld, zodat je die wereld beter leert begrijpen en kunt meeleven, zelfs als het personage in werkelijkheid ver van je af staat.
Het verhaal over Hugo de sportschooljongen, geschreven door Michel Maas, is een schoolvoorbeeld. Prachtig geschreven, zonder opsmuk, zo dicht mogelijk tot in het hoofd van het personage als maar kan. Staccato, korte zinnen, in de taal die híj spreekt. Met gebruik van verhalende technieken pelt Michel Maas de 18-jarige Hugo af, spier voor spier, tot hij stilaan het grotere verhaal laat zien waar deze jongen voor staat: een hele generatie, opgegroeid in de coronatijd, die niet anders gewend is dan het leven te consumeren via sociale media.
De gelaagdheid van de werkelijkheid tonen, óók de alledaagse, dat is de kracht van verhalende journalistiek. En dat is precies wat Michel Maas hier is gelukt. Hij koos een jongen, schijnbaar uit het niets, en creëerde een origineel en uniek verhaal over een onderwerp waarvan je denkt: waarom heb ík dat niet bedacht?
Freek Schravesande (Voorzitter Redactie Lezen)