De Meestervertellers van 2020
Als een hulpeloos vogeltje stond Jaimy bij jeugdzorg voor de deur
door David Hielkema
Twee maanden liep David Hielkema mee bij de ggz-instelling Wij Zijn Broer. Daar zitten jongeren die al maanden niet meer naar school gaan, zich opsluiten op hun kamer en daar drugs en alcohol gebruiken of dag en nacht gamen.
Het verhaal
Als een hulpeloos vogeltje stond Jaimy bij jeugdzorg voor de deur
NRC Handelsblad, 3-09-2020
In de ggz-instelling Wij Zijn Broer zitten jongeren die al maanden niet meer naar school gaan, zich opsluiten op hun kamer en daar drugs en alcohol gebruiken of dag en nacht gamen. Zoals Jaimy.
Jaimy zit onderuitgezakt aan het hoofd van de tafel als het glas chocolademelk omvalt. Hij hoort niets, want hij heeft hardcore op zijn koptelefoon en hij ziet niemand, want zijn ogen gaan schuil onder de klep van zijn petje. De chocolademelk kruipt over de tafel naar hem toe. Het is half negen ’s ochtends.
Jaimy is twintig, ouder dan de rest. Op zijn onderarm staan drie andreaskruisen getatoeëerd, verwijzend naar Amsterdam, de stad waar hij opgroeide. Hij zit hier omdat hij met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en depressies kampt. Hij is 15.000 euro per jaar kwijt aan blowen. Hij is een popiejopie, volgens de anderen. Iedereen lacht om zijn grapjes, ook als ze niet zo grappig zijn. De begeleiders tolereren meer van hem. Hij mag als enige op twee stoelpoten zitten.
Het handgemeen is begonnen bij de radiator. De ene jongen zat daar, de andere vond dat hij daar eerder zat. Geduw, getrek, chocolademelk over de tafel. Wiens schuld was het? Niet van de dertienjarige jongen, klein van stuk, die het glas omstootte. Vindt hij zelf. „Híj ging op mijn plek zitten.”
Met een snelle beweging trekt Jaimy de muziek uit zijn oren. Van het ene op het andere moment ís hij er. De rest valt stil. „Maak het gewoon schoon, man”, roept hij. „Het was je dagdoel om te luisteren toch?”
De dertienjarige kijkt hem aan. Even lijkt het of hij ertegenin zal gaan, dan loopt hij naar het aanrecht om een doekje te pakken.
Recht op een gelukkig leven
Het programma bij ggz-instelling ‘Wij Zijn Broer’ duurt acht weken, dit is Jaimy’s tweede week. Zijn vader en moeder hebben hem een laatste kans gegeven. Ze gaan niet voor een vijfde keer verhuizen zodat hij ergens anders opnieuw kan beginnen. Ze houden van hem, hun enige kind, met hart en ziel, maar ook zij hebben „recht op een gelukkig leven”, hebben ze tegen hem gezegd.
In 2019 kregen 443.000 jongeren tot 23 jaar te maken met jeugdzorg. Dat is één op de tien jongeren, blijkt uit de meest recente cijfers van het CBS. Wij Zijn Broer vangt jongeren van 13 tot 21 jaar op met psychische, gedrags- en/of verslavingsproblemen. Jongeren die al maanden niet meer naar school gaan, jongens die zich opsluiten op hun kamer en daar drugs en alcohol gebruiken of dag en nacht gamen, kinderen van vijftien die al meermalen uit huis zijn geplaatst. Doordeweeks zijn ze er van ’s ochtends vroeg tot half zes ’s avonds, in het weekend halve dagen. Zo blijven ze ook in hun thuisomgeving, wat de kans op een terugval na de behandeling moet verkleinen.
De jongeren volgen een achtstappenplan dat afgeleid is van het twaalfstappenplan van de Anonieme Alcoholisten. In de eerste vier weken kijken ze naar hun verleden. Wat is er gebeurd dat ze nu verslaafd zijn of gedragsproblemen hebben? De vier weken daarna gaan over de toekomst. Hoe kunnen ze een leven leiden zonder angst, drugs of woede?
Oprichter Mike van der Velde (36) praat met een lage stem en kijkt je strak in de ogen. Op zijn hoofd staat Born to be Wild getatoeëerd, Made in Holland in zijn nek en zijn levensverhaal op zijn hele rechterarm. De nieuwste tattoo is de naam van zijn dochter.
Mike was zeven toen hij voor het eerst bij een schoolpsycholoog zat. Hij sloeg klasgenootjes uit angst om zelf gepest te worden – hij was bang anders te zijn door zijn suikerziekte. In zijn tienerjaren raakte hij verslaafd aan harddrugs en dealde hij. Toen zijn drugshandel instortte nam hij een overdosis insuline. Hij raakte in coma, ontwaakte na vier dagen en wist kruipend zijn deur te bereiken, waarna de buurman 112 belde. Bij het ziekenhuis besloten ze hem, met volgepiste broek en al, niet op te nemen: de ambulancebroeder had hem eerder gezien en oordeelde dat het geen zin meer had om hem te helpen.
Het was juist die ervaring die Mike deed besluiten zijn leven te veranderen. Met vallen en opstaan kwam hij van de drugs af. Hij haalde een mbo-diploma zorg en werkte bij verschillende zorginstellingen. Intussen vroeg hij zich af hoe hij zorg leuker, spannender en passender kon maken voor jongeren die wel hulp nodig hebben, maar die niet willen aannemen.
In 2017 begon hij Wij Zijn Broer. Niet ergens aan de rand van een stad maar in het centrum van Alkmaar, in een monumentaal grachtenpand met houten en marmeren vloeren, een coffeeshop om de hoek.
Open, Eerlijk, Realistisch
Het is koud in de ruimte voor groepstherapie als Jaimy de inleiding voorleest: „Groepstherapie vereist dat we de groep vertrouwen en dat wij zo Bereidwillig, Respectvol, Open, Eerlijk en Realistisch mogelijk alles met elkaar delen. Wanneer ik vertrouwen heb en mijn problemen met de groep deel, kan mijn herstel beginnen. Ik ben Jaimy en ik ben hier voor verslaving.”
„Hoi Jaimy”.
Iedereen stelt zich voor, het rondje eindigt bij de counselor. „Ik ben Daan en ik ben verslaafd.”
„Hoi Daan.”
Daan Nicolaï (29), verslaafd geweest aan drank en drugs, heeft op verzoek van Mike van der Velde het coachteam van Wij Zijn Broer opgezet. Hij heeft een mbo-diploma maatschappelijk werk en volgde cursussen voor counselor. De twee werkten eerder samen bij een andere kliniek. Ze noemen zich nog steeds verslaafd omdat ze geloven dat ze verslaafd zijn voor het leven, ook al gebruiken ze niet meer.
Daan kijkt één iemand strak aan. Het dertienjarige jongetje, kuiltjes in de wangen, de nieuwste merkkleding aan, lacht terug. Het is dezelfde schaapachtige lach als toen hij de chocolademelk omstootte.
Daan staat op en loopt naar de flip-over in de hoek van de kamer. Vooraf heeft hij het leven van de jongen uitgeschreven. „Je hebt over de kleinste dingen ruzie thuis”, leest hij voor. „Je bent boos op je stiefvader en schreeuwt dan dat hij je vader niet is. Feitelijk klopt dit, maar die man zorgt al tien jaar voor je en ziet je als zijn zoon. Je biologische vader is negen jaar uit beeld geweest. Je school heeft je een laatste kans gegeven, je vriendjes zijn crimineel en je gedrag bij Broer is kut.”
Daan zegt ook dat het jongetje weigert te erkennen dat hij een probleem heeft en dat het te groot is om zelf op te lossen – de eerste stap van de acht.
Het jongetje hoort hem aan zonder iets te zeggen. Af en toe lacht hij.
Daan zegt: „Als je mee wil doen, dan gaan we je helpen, kleine man. En als je dat niet wil, is dat ook goed. Het is aan jou: wil je aan je pijn en verdriet werken?”
De jongen kijkt op zonder antwoord te geven.
Daan: „Wil je hier zijn, lieve jongen?”
Voeten wiebelen op de grond. Hij kijkt Daan vluchtig aan en zegt zacht: „Nee, eigenlijk niet.”
„Eerlijkheid”, zegt Daan. „Dank je wel daarvoor. Echt, je hoeft hier van mij niet te zijn. Het is jouw keuze.”
Meerdere jongeren steken hun hand op. Jaimy krijgt het woord. „Zie je het nou echt niet?” zegt hij op felle toon. „Zie je nou echt niet dat jouw stiefvader van je houdt als van zijn eigen zoon?”
De jongen kijkt Jaimy even aan. De lach is verdwenen.
„Hij zorgt al zo lang voor je. Betaalt je eten”, schreeuwt Jaimy, inmiddels zelf met tranen in zijn ogen. „Terwijl je vader er negen jaar niet voor je is geweest. Hoe kan je het niet zien?”
Even blijft het stil in de groep. „Waarom denk je dat je zo fel reageert?” vraagt Daan aan Jaimy.
„Omdat hij het gewoon echt niet ziet. Hij is gewoon schijtirritant.”
„Ja, dat heb je nu gezegd, maar dat ligt bij hem. Hoe was jij als dertienjarige jongen? Was het ons dan wel gelukt om je te helpen?”
Jaimy leunt achterover en doet zijn handen over elkaar. „Ik weet het niet”, zegt hij met een diepe zucht. „Waarschijnlijk niet.”
Later vraagt Daan iedereen om iets te delen wat de groep nog niet weet. Jaimy krijgt als laatste het woord. Hij legt zijn handen op zijn knieën en praat naar de grond. „Dat ik een strop in de tuin ophing en het plan had om mezelf op te hangen. Ik liep naar binnen om iets te pakken en was toen vergeten wat ik ging doen. Mijn moeder zag het touw een tijdje later hangen.” Hij kijkt de groep met tranen in zijn ogen aan. „Ik schaam me daar zo erg voor.”
Het puberzweet is te ruiken, druppels condens lopen met hoge snelheid langs de ramen. Niemand zegt iets.
„Dank je wel, Jaimy”, zegt Daan uiteindelijk. „Eerlijkheid jongens, dat hebben we nodig.”
Muziekmaken met Baas B.
De jongeren moeten het voorwerp meenemen dat hun het dierbaarst is. Een jongen laat een kettinkje met de as van zijn moeder zien. Jaimy haalt een vaalgroen shirt tevoorschijn en een hengel. „Gekocht toen ik vijf was”, zegt hij. „Als je me echt wil raken, moet je vissen van me afnemen.” Het vaalgroene shirt hoort bij een vakantie in Turkije, hij was vijf. ’s Nachts lag hij bang in zijn eigen hotelbed, eigenlijk wilde hij tussen z’n ouders liggen. In plaats daarvan gaf zijn vader hem dit shirt. „Zodat ik me veilig voelde. Het shirt kan ik allang niet meer aan, maar het ligt nog steeds in mijn bed.”
Soms gaat de groep erop uit. Ze krijgen kickbokslessen van meervoudig wereldkampioen Lorenzo Javier Jorge, maken muziek met rapper Baas B. (hij werkte hier eerder als psycholoog), bezoeken herinneringscentrum Westerbork, sporten en gaan langs bij een daklozenopvang.
Eens per maand gaan ze met ouderen wandelen. „Echt niet dat ik die oudjes ga aanraken”, roept Jaimy met een grijns in plat Amsterdams. „Dat vind ik smerig, man.” Een paar jongens lachen. Maar het is Jaimy die de oude man begroet met een lach, hem in zijn jas helpt, zijn sjaal omslaat en hem een uur lang al pratend door de straten van Alkmaar duwt.
De jongeren worden geblinddoekt en door een coach naar een lege ruimte gebracht. Ze krijgen geen instructies. Jaimy is als laatste aan de beurt. Hij schreeuwt wat, grijnst en raakt alles aan wat hij kan aanraken. De anderen lachen, zij weten al wat de opdracht is. Het gaat over stap twee, het vragen om hulp en bereid zijn hulp te aanvaarden. Jaimy blijft herhalen dat hij er niks van snapt. Pas na een paar minuten stelt hij de vraag: „Wat moet ik eigenlijk doen?” „Natuurlijk wisten we van tevoren dat jij er met je koppige kop het langst over zou doen”, zegt Daan achteraf lachend.
Bodybuilder
Na vier weken komen Jaimy’s ouders langs. Ze krijgen Jaimy’s levensverhaal te horen dat hij met hulp van zijn behandelaar heeft opgeschreven, ook alles waar hij zich voor schaamt. Sommige jongeren vertellen tijdens zo’n gesprek voor het eerst aan hun ouders dat ze op school gepest werden, of dat ze thuis geld uit de portemonnee hebben gestolen.
Jaimy is vooraf bang dat zijn vader gaat huilen. De twee hebben een goede band en gaan elke dag samen naar de sportschool. Zijn vader is bodybuilder geweest en het is Jaimy’s droom om volgend jaar aan wedstrijden mee te doen – samen, als het even kan.
Zijn vader huilt niet. „Het was gewoon mooi, man”, zegt Jaimy achteraf. „Het meeste wisten ze toch al van me.”
Bij de groepssessie die volgt zit Jaimy tussen zijn ouders in. Jaimy’s vader krijgt de vraag waar hij bang voor is. „Niets”, zegt hij resoluut. Jaimy moet lachen, terwijl zijn vader nog even nadenkt en zegt: „Nee, ik kan me echt niks bedenken.”
Jaimy, trots: „Ik zei het toch, we lijken echt op elkaar.”
‘Ik verveel me de pleuris’
Op een druilerige donderdagmiddag leidt Mike de groepssessie.
„Hoi, ik ben Mike en ik ben verslaafd.”
„Hoi Mike.”
„De groep is van jullie.”
Veel jongeren steken hun hand op. Als Jaimy het woord krijgt, zegt hij dat hij van zijn behandelaar moet delen waarom hij vindt dat hij anders is dan de rest. „Ik heb geen trek meer”, zegt hij over zijn verslaving. „Ik ben wel gemotiveerd” – met een blik op het dertienjarige jongetje. „Ik ben ouder dan de rest. Ik ken geen angsten.”
Een meisje van zeventien, in de laatste week van haar behandeling, zegt rustig: „Ik geloof echt niet dat je niet angstig bent.”
Jaimy moet lachen. „Geloof me, ik ken geen angsten. Ik ben nergens bang voor.”
Het meisje: „Iedereen heeft angsten.”
„Je snapt het gewoon niet”, zegt Jaimy. Dan kijkt hij Mike strak in de ogen. „En ik wil graag nog wat anders delen.”
Mike geeft een knikje.
Jaimy: „Ik game ook gewoon nog.”
Doodse stilte.
Iedereen weet wat de regels zijn: geen alcohol, geen drugs, niet gamen. Sommige jongeren staren naar de grond. Zelfs de jongen die de hele tijd dwangmatig zijn neus ophaalt lijkt dit te moeten verwerken.
Uiteindelijk neemt Mike het woord, duidelijk getergd. „Fijn dat je dit deelt en eerlijk bent”, zegt hij.
Een veertienjarige jongen steekt zijn hand op en richt zich tot Jaimy. „Je zegt tegen ons dat je gedisciplineerd bent en dat wij het niet zijn, maar ondertussen doe je precies hetzelfde.”
Jaimy’s borst gaat vooruit, klaar voor de aanval. „Je begrijpt het niet. Ik ben toch niet verslaafd aan gamen? Ik verveel me helemaal de pleuris thuis. Moet ik dan de hele tijd uit mijn neus peuteren?”
Mike: „We werken hier in een team van ervaringsdeskundigen, behandelaren, coaches. Over elke stap denken we na. Wie ben jij dan om hier niet aan mee te doen? Om zelf de regels te bepalen?”
Jaimy kijkt hem glazig aan. Hij kijkt op tegen Mike.
Mike: „Niemand wordt hier rijk van. We doen dit omdat we je willen helpen. Omdat we van iedereen hier weer het mooiste willen maken.”
Jaimy: „Ja, is goed Mike, maar ik weet hoe het voor mij werkt. We zijn niet hetzelfde.”
Het komt er zonder kracht uit. Verslagen. Zo zit Jaimy er ook bij.
Iemand uit de groep vraagt wie er nog meer gamen. Twee handen gaan de lucht in. Een jongen schreeuwt naar zijn buurman, die niet zijn hand omhoog steekt, dat hij hem vanmorgen in de keuken nog een spel zag spelen op zijn mobiel. Een van de gameverslaafde jongeren loopt woedend de kamer uit.
Mike neemt het woord. „Ik ga nu naar beneden om een kop koffie te pakken. Als ik terugkom, wil ik horen wat jullie hier komen doen.” De psycholoog die ook bij de sessie is loopt met hem mee.
De groep ontploft zodra de deur dicht is. Een meisje zegt zachtjes tegen haar buurman: „Je kan beter liegen, want dan krijg je geen gezeik.”
Na tien minuten staan de twee groepsoudsten op. Ze spreken Jaimy toe terwijl de rest stil blijft. „Je snapt niet dat als je gaat gamen, je een andere leegte invult”, zegt de jongen. Het zeventienjarige meisje, verwijzend naar stap drie: „Het duurde bij mij ook weken voordat ik inzag dat ik de hulp moest accepteren en mijn wil aan de kant moest zetten. Je bent niet anders dan wij. Zolang je dat niet gaat inzien, ga je niet veranderen.”
Consequentiedag
Het dertienjarige jongetje is vertrokken. Hij stak vuurwerk af, bleef een grote mond geven, loog. Hij kreeg meerdere waarschuwingen en ook een gele kaart. Dat is de laatste waarschuwing. Daarbij hoort een ‘consequentiedag’, die verschilt per geval, hij moest extra lang kickboksen. Halverwege stopte hij en rende hij weg. Een dag later is met de familie besloten dat verdere behandeling nu geen zin heeft.
Op Tweede Kerstdag hangt Jaimy de clown uit door een weddenschap aan te gaan. Voor 10 euro moet hij in één keer zeven mini-bapao broodjes doorslikken. De hele groep, inclusief de behandelaren en coaches, kijkt lachend toe.
Het is Jaimy’s vijfde week. Hij wil ’s avonds naar vrienden om vuurwerk af te steken. Tijdens de dagafsluiting wordt dat voornemen besproken. Daan zegt dat hij zelf in de eerste jaren van zijn herstel „no way” zulke risico’s opzocht. Ook andere jongeren raden het af. Jaimy moet nederig zijn nu, vinden ze.
Jaimy zegt dat de groep hem niet begrijpt. Ja, zijn vrienden blowen, maar hij weet zeker dat hij niet gaat gebruiken. Hij zegt dat hij anders is dan Daan, dat hij sterk genoeg is.
Een paar dagen later ontdekken Mike en Daan dat vier andere jongeren hebben geblowd. Alle vier hebben ze een gele kaart gekregen.
„Snitches get stitches”, zegt Jaimy in een pauze, klikspanen krijgen klappen (hechtingen). „Maar nu boeide het me niet.” Hij is degene die naar Mike en Daan is gestapt. „Ik ben hier om problemen op te lossen toch. Ze lopen nu de hele groep te fucken.”
Op oudejaarsdag is hij uiteidelijk níét naar zijn vrienden gegaan. Stap zes: er een gewoonte van maken om goed voor jezelf te zorgen. En wat hij snitchen noemt, klikken, is onderdeel van de achtste en laatste stap van het programma: ‘broergenoten’ helpen die in vergelijkbare situaties zitten.
Pistool op zijn hoofd
Jaimy heeft in Wij Zijn Broer de groep verteld over zijn eerste echte vriendinnetje, toen hij vijftien jaar was. Toen het uitging, zei ze tegen anderen dat ze door hem seksueel misbruikt was. Hij werd achtervolgd door haar broer en vrienden, kreeg een pistool op zijn hoofd en begon een rechtszaak tegen het meisje. Zij gaf toe het hele verhaal verzonnen te hebben, maar de bedreigingen hielden aan. Zijn ouders en hij moesten meerdere keren verhuizen. Jaren liep hij angstig over straat, en nog steeds komt hij op bepaalde plekken liever niet. Hij vertelde over de trein die hij zag aankomen en waar hij net op tijd voor wegsprong. Over het auto-ongeluk dat hij had toen hij stoned reed.
Maar er is ook iets wat Jaimy al die tijd niet heeft gedeeld. Tot de groepssessie van vandaag.
Een jongen is begonnen over zijn zin in alcohol, een meisje heeft verteld over het gemis van een vaderfiguur.
Jaimy lijkt niet op te letten. Hij heeft zijn gezicht in zijn handen en staart naar de grond.
Zijn acht weken zijn over acht dagen om. Hij is negen weken clean en ver met zijn stappen. Stap vier: waar raak je boos en geïrriteerd over – dat heeft hij gedeeld met de groep. Stap vijf: maak een lijst van de mensen die je pijn hebt gedaan – iedereen in de groep weet dat hij bij zijn laatste ex-vriendin is vreemdgegaan en dat ze over een paar dagen langskomt om te praten. Jaimy hoopt dat ze weer bij elkaar komen.
Hij steekt zijn hand op. Mike geeft een knikje.
„Jaimy en verslaafd.”
„Hoi Jaimy”, klinkt het ingetogen vanuit de groep.
Een diepe zucht. „Ik moet iets delen dat ik niet wil delen, maar wel ga doen.”
Hij kijkt de groep strak aan.
„Mijn vader is niet mijn biologische vader.”
Er gaat een schok door de groep. Iedereen kent de vader van Jaimy, hij heeft meegeluncht. Iedereen weet hoe Jaimy tegen zijn vader opkijkt en hoeveel hij van hem houdt. Samen gaan ze elke dag naar de sportschool. Samen vissen ze. Het vaalgroene shirt van Jaimy’s vader ligt in zijn bed.
Dáárom was Jaimy zo fel toen het dertienjarige jongetje zijn stiefvader weigerde te accepteren.
Mike: „Waarom denk je dat we willen dat je dit deelt?”
Jaimy: „Ja, gewoon. Openheid. Nederig zijn. Luisteren naar jullie.”
Mike: „Secrets keep you sick, Jaimy.”
„Al vijftien jaar lukt het Jaimy om zijn biologische vader te negeren”, legt Mike later uit. „Dat heeft hem geholpen te overleven. Maar de verbinding die hij niet met zijn biologische vader had, heeft ook invloed op zijn latere gedrag. Het gaat erom dat hij het kan afsluiten en zeggen: die man is er nou eenmaal. Zonder waardeoordeel.”
„Jouw verslaving is een ziekte die ik begrijp”, zegt Mike tegen Jaimy. „Je bent ongelofelijk goed bezig, je bent al een tijdje clean en je zet steeds vaker je wil aan de kant. Maar ik ben ook eerlijk met je: ik hou mijn hart vast, lieve jongen. Je bent er nog lang niet. Je moet blijven delen. Er is maar een kleine groep die geen terugval krijgt en ik hoop dat jij daar ook bij hoort. Dat je tot de winnaars behoort.”
Rennen door de erehaag
Piano uit de speakers. Jaimy’s trainingspak is ingewisseld voor een spijkerbroek en een net zwart shirt. Geen pet, het haar in model. Zijn vader en moeder zitten op de voorste rij. Hij heeft een vriend meegenomen en zijn oom is er.
Hij kijkt de jongeren aan met wie hij zijn diepste geheimen heeft gedeeld. Jongeren met gameverslavingen die al hun game-accounts hebben verwijderd. Jongens met autisme die opgenomen werden in de groep. Meisjes met een laag zelfbeeld die weer lachen. Hij zag een crimineel leren van een gamer, een verslaafde van een jongen met dwangproblemen.
„I was getting kinda used to being someone you loved”, zingt Lewis Capaldi. Jaimy heeft dat nummer zelf uitgekozen.
Niet alle problemen zijn na acht weken opgelost. Sommige jongeren hebben verdere behandeling nodig. Sommigen moeten bijeenkomsten blijven bezoeken. De jongeren moeten stap zeven volgen, hun blauwdruk voor het leven, waarin staat hoe ze kunnen doorgroeien.
„Jaimy, Jaimy, Jaimy”, zegt Daan terwijl hij opstaat. „Je stond hier als een hulpeloos vogeltje voor de deur. Het leven was helemaal niet meer leuk.” Jaimy slikt. „Je was alles aan het stukmaken waar je onwijs veel van hield.” Jaimy’s ouders knikken.
„Je komt van heel ver, lieve jongen. Je bent begonnen met het delen van onderwerpen waarvan ik had gedacht dat die niet behandeld zouden worden, en in de laatste week is misschien wel het belangrijkste in jouw herstel gebeurd.”
Tijdens één van de laatste groepssessies kwam Mike binnen. Jaimy’s ex had de afspraak afgezegd. Jaimy versteende, hij was woedend. Hij wilde reageren, hij wilde naar haar toe, maar besloot na gesprekken met Daan en Mike dat het definitief voorbij is. „Relaties zijn de grootste triggers voor een terugval”, zegt Daan. „De enige vrouw in jouw leven is wat mij betreft je mama.”
Jaimy’s moeder krijgt het woord. „Jay, we zijn apetrots op je. Je bent hier elke dag naartoe gegaan en je bent ontzettend gegroeid.”
Jaimy’s vader is ook gaan staan. Hij zegt: „We hebben onze zoon terug die we jaren geleden zijn kwijtgeraakt.”
Nog tien minuten en Jaimy rent in de gang van het grachtenpand door een erehaag. Van sommige jongeren krijgt hij volgens traditie een klap op zijn kont.
Toelichting maker
Al jaren zijn er (politieke) discussies over de inrichting van de jeugdzorg. Maar wie zijn de mensen om wie het gaat in de jeugdzorg, de jongeren? Vaak spreekt men in geabstraheerde vorm over deze jongeren. In cijfers. In economische termen. Ik wilde weten wie deze jongeren zijn. Het verhaal moest verder gaan dan cijfers, verder dan bedragen waar de politiek het over heeft.
Bij de ggz-instelling Wij Zijn Broer zitten jongeren tussen de 12 en 23 jaar met psychische, gedrags- en/of verslavingsproblemen. Wij Zijn Broer helpt hen met afkicken en met hun gedrag, maar vooral wordt aandacht besteed aan: waarom zijn ze nou eigenlijk verslaafd? Wat is er in hun leventje gebeurd dat ze op hun 14de cocaïne gingen gebruiken of hun ouders fysiek gingen mishandelen?
Samen met Mike van der Velde, de oprichter, ben ik om tafel gegaan. Hij had interesse, maar was ook enigszins terughoudend. Een journalist die twee maanden ging meelopen tussen de jongeren? Zou dit het proces van de jongeren niet verstoren?
Afspraken werden gemaakt. Ik moest een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvragen. En ik zou tussen de jongeren in komen te staan, zodat ik beter begreep wat zij doormaakten. Met mijn antropologische achtergrond – waar participerende observatie een groot goed is – was ik voorstander van deze methode. Ik kwam tussen hen in te staan en werd onderdeel van de groep. Dit betekende: niet te laat komen, niet meer dan één kop koffie drinken tijdens de lunch, in de ochtenden bij aankomst mijn mobiel inleveren en actief deelnemen aan alle activiteiten. Ook belangrijk: als ik een geheim wist over de jongeren, zoals dat ze stiekem wiet rookten, mocht ik dit niet delen met Mike of één van de andere begeleiders.
Woedeuitbarsting
In de twee maanden kwam ik elke week drie of vier dagen langs. Al snel koos ik vier hoofdpersonages die ik actiever ging volgen, waaronder Jaimy. Het zou spannend worden of deze jongeren akkoord zouden gaan met dit verhaal. Ik had voorgesteld alles ongecensureerd op te schrijven, maar alleen met hun toestemming.
Na drie weken begon ik met schrijven. En al snel merkte ik – samen met mijn begeleider aan de Universiteit van Amsterdam, Bert Vuijsje – dat het te veel personages werden om in dit verhaal te stoppen. Hierdoor besloot ik voornamelijk Jaimy te volgen. Deels praktisch: hem had ik vanaf het begin van het traject meegemaakt en hij was meerderjarig, dus de toestemming zou minder ingewikkeld liggen. Maar ik zag ook hoe hij makkelijk contact maakte met de andere jongeren. Hij reflecteert het hele verhaal.
Eén van mijn eerste, maar ook belangrijkste scènes speelt zich af wanneer Jaimy boos wordt op het 13-jarige jongetje in de groep. De emotie bij hem is groot, en iedereen in de kamer voelde de spanning. Maar niemand van de jongeren, inclusief ikzelf, wisten wat hierachter schuilging. De begeleiders wel: zij wisten op dat moment al dat Jaimy’s woedeuitbarsting naar dit jongetje ging over zijn eigen vader. Dat dit zijn reflectie was.
Toen Jaimy zijn grootste verhaal in de laatste week vertelde, begreep ik het. Toen kon ik de link leggen tussen de tweede week en waarom hij zo geëmotioneerd was. Het maakte het verhaal rond, al had ik nooit durven dromen dat dit het scenario kon zijn. En het illustreert tegelijkertijd iets groters: hij schaamt zich voor iets wat voor de buitenstaander klein lijkt, maar in zijn hoofd heel groot is. Het is tekenend waar meer jongeren tegenaanlopen.
In het schrijfproces heeft mijn eindredacteur Peter Zantingh van NRC, tevens een winnaar van deze onderscheiding vorig jaar, ook geweldig geholpen. Meermaals kreeg ik terugkoppeling om het verhaal nog beter te laten lopen, sneller, en dan weer met meer emotie. Om een verhaal als dit te schrijven, zeker alleen, zijn ervaren en kritische ogen een luxe hulp.
Biografie
David Hielkema (31) werkt als chef opinie bij Het Parool en is daarnaast (freelance) onderzoeksjournalist. Hij heeft een bachelor antropologie en master journalistiek aan de Universiteit van Amsterdam afgerond.
Geboren in Amsterdam, getogen in het dorpje Twisk en de middelgrote stad Hoorn. Hij is de oudste van zes broers. Op zijn achttiende vertrok hij voor tweeëneenhalf jaar naar het buitenland: eerst een jaar naar Australië en later liftte hij mee op een zeilboot van Spanje naar Venezuela. In 2016 reisde hij in een Land Rover van Nederland naar India en terug.
Toelichting redactie
‘Als een hulpeloos vogeltje stond Jaimy bij jeugdzorg voor de deur’ van David Hielkema in NRC voert ons op bijna genante wijze (‘wat doe ik hier?’) naar het hart van de jeugdzorg. Acht weken liep David mee in ggz-instelling Wij Zijn Broer. We maken als lezer incidenten mee, zitten bij groepssessies en leren cliënten, hun ouders en groepsleiders kennen, en niet alleen hun leuke kanten.
Dat alles gebeurt in scènes vol beeldende details, rake beschrijvingen van de groepsdynamiek en intieme ontboezemingen. Het perspectief is consequent dat van de cliënten, Jaimy in het bijzonder. Het verhaal kent een goede spanningsboog, al eindigt het – maar dat is ook de enige kritiek – een beetje voorspelbaar. Hier is een goed schrijvende antropoloog aan het werk. Petje af dat het de auteur gelukt is binnen te komen, het vertrouwen te winnen en zowel integer als indringend te beschrijven wat hij hoorde en zag.
Door: Menno Bosma