De Meestervertellers van 2020
De politie schoot Rubens op Koningsnacht neer. Hij bleek de verkeerde
door Maud Effting en Willem Feenstra
Nadat Rubens Grouwels is neergeschoten door een agent, stort zijn wereld in. Zou hem dit ook zijn overkomen als hij wit was geweest? Maud Effting en Willem Feenstra reconstrueren die gitzwarte avond en alles wat daaraan vooraf ging.
Het verhaal
De politie schoot Rubens op Koningsnacht neer. Hij bleek de verkeerde
Volkskrant, 20 juni 2020
Nadat Rubens Grouwels is neergeschoten door een agent, stort zijn wereld in. Zou hem dit ook zijn overkomen als hij wit was geweest? Lees hieronder onze in juni vorig jaar gepubliceerde reconstructie van dit heftige voorval terug.
Drie uur voor hij op de operatietafel zal liggen en een chirurg de slagader in zijn bovenarm zal vervangen door één uit zijn elleboog, zet Rubens Grouwels de Braziliaanse muziek op zijn autoradio wat harder.
Het is vrijdag 26 april, Koningsavond 2019.
Rubens is een rustige, sportieve jongen van 21 met een bruine huidskleur en zwarte krullen. Op jonge leeftijd werd hij, geboren in Brazilië, door een echtpaar uit Sittard geadopteerd. Na jaren vol twijfels, waarin hij zich afvroeg of hij wel in Nederland wilde blijven, ziet hij de toekomst nu weer helder voor zich. Hij gaat een eigen zaak beginnen.
Vanavond is het feest. Met zijn vriend Omar rijdt hij in zijn zwarte Mini Cooper naar coffeeshop Skunk Relax in het centrum van Sittard. Ze hebben zin in een jointje voor Koningsnacht.
Het is 21.54 uur als vlak bij het station van Sittard vier auto’s opduiken. Ze komen uit het niets. Een donkere Audi A6 snijdt hen af en in de achteruitkijkspiegel ziet Rubens een BMW.
‘Wat een idioot’, zegt hij.
Op de achterruit ziet hij dat het de politie is. ‘Ik zal wel door rood gereden zijn’, zegt Rubens.
Uit de auto’s springen mannen met bivakmutsen, kogelwerende vesten en semi-automatische wapens. Het zijn leden van het arrestatieteam van de Dienst Speciale Interventies (DSI), een terrorismebestrijdingseenheid. Het gaat razendsnel. Aan de kant van Omar zijn ze het eerst. Een politieman richt zijn wapen op hem. ‘Politie’, schreeuwt hij, ‘handen tegen het raam!’
‘Doe rustig’, roept Rubens. ‘Waar is dit goed voor?’
Op dat moment is ook een tweede politieman van achteren op de auto af gerend. Hij trekt aan het portier en richt zijn wapen op Rubens. In zijn handen houdt hij een Glock 17. Hij draagt grijze handschoenen, waarvan hij het puntje van de wijsvinger heeft afgeknipt om meer gevoel te hebben.
De politieman denkt dat Rubens de wapenhandelaar is die ze zoeken in een terrorismezaak. In werkelijkheid is de 21-jarige jongen een onschuldige voorbijganger die door een reeks van foute politiebeslissingen voor zijn loop is beland.
Hij vuurt. Van dichtbij. Het is niet duidelijk waarom.
De 9 millimeter dikke kogel boort zich via de zijruit van de Mini Cooper door de linkerbovenarm van Rubens Grouwels. Hij gaat dwars door het bot en de spieren, en verwoest de slagader. Het bloed spuit door het gat in zijn gewatteerde spijkerjack, tegen het dak van de auto.
Hoop opgegeven
Op 25 mei overleed de 46-jarige zwarte Amerikaan George Floyd, nadat een agent bijna negen minuten lang met zijn knie op zijn nek drukte. Sindsdien is wereldwijd de woede over racisme opgelaaid en liggen politiekorpsen onder een vergrootglas. Ook in Nederland gingen de afgelopen weken duizenden mensen de straat op om te protesteren tegen politiegeweld en racisme.
Een paar jaar geleden zou Rubens zich er misschien nog bij hebben aangesloten. Inmiddels heeft hij de hoop op verandering opgegeven. Te vaak is hij in zijn leven benadeeld vanwege zijn huidskleur.
Waarom hij toch met twee journalisten van de Volkskrant praat? De politie heeft nooit de verantwoordelijkheid genomen voor deze kogel. Ze hebben niet meer naar hem omgekeken. Terwijl zijn leven overhoop ligt.
Eén vraag heeft hem en zijn omgeving het afgelopen jaar niet losgelaten: was hij ook neergeschoten en ook zo behandeld als hij een witte jongen was geweest?
Waarom hij?
Wie de vraag van Rubens wil begrijpen, moet meer weten over zijn leven, waar racisme als een rode draad doorheen loopt.
Hij wordt op 17 december 1997 geboren als Rubens Lucio Wiro Nega in het Braziliaanse stadje Iporá. Een jongetje met grote ogen. Als hij zes maanden oud is, wordt hij geadopteerd door Marcelline Grouwels en haar man uit Sittard. Het stel adopteerde anderhalf jaar eerder al een andere jongen: Martino. De samengebrachte broertjes groeien op in de rustige wijk Beekdal. Marcelline heeft er een logopedische praktijk aan huis.
Sommige buurtbewoners kijken raar op van de twee jongetjes met hun zwarte krullen en bruine huid, die in hun overwegend witte buurt wonen. De meesten denken dat het ‘Marokkanen’ zijn. Door sommigen worden de twee consequent ‘de zwartjes’ genoemd.
Op een ochtend ziet Rubens in de straat een groepje kinderen spelen en vraagt of hij mee mag doen. ‘Nee’, zeggen ze, ‘we mogen niet met jou spelen.’ ‘Waarom niet?’, vraagt hij. ‘Omdat jij bruin bent’, antwoorden ze.
Moeder Marcelline gelooft het eerst niet. Tot ze het voor haar eigen ogen ziet gebeuren. Als ze op een dag in de tuin aan het werk is, komen twee jongetjes langs op hun fietsen. ‘Bruintje!’, roepen ze naar Rubens. Marcelline springt woedend over de heg om de twee de les te lezen, maar ze zijn al weg.
Hoewel Rubens intelligent is, heeft hij het lastig op school. Concentratieproblemen. Zijn moeder vreest dat het te maken heeft met zijn adoptie. In groep 4 botst hij ook nog eens met zijn juf. Rond sinterklaastijd noemt ze hem steeds Zwarte Piet. Het geeft hem een vervelend gevoel, al weet hij dan nog niet zo goed waarom.
Rubens is kleiner dan zijn meeste leeftijdsgenoten, maar omdat hij op karate zit en een beetje gespierd is, is hij ze fysiek de baas. Op het schoolplein neemt hij het geregeld op voor kinderen die worden gepest en soms loopt dat uit op een vechtpartij. Voor zijn gevoel wordt hij vaak door de leraren als schuldige aangewezen.
Op de Cito-toets haalt Rubens een score van 543, boven het landelijk gemiddelde. Toch geeft de school hem een vmbo-advies. ‘Zijn werkhouding is grillig’, staat in het eindrapport.
Omdat middelbare scholen hem door het advies niet op de havo of het atheneum toelaten, gaat hij in België naar school. Tijdens een busrit noemt een vriend hem grappend ‘dropje’. Niet slecht bedoeld, weet Rubens, dus hij vindt het niet erg. Maar als de buschauffeur een keer vergeet te stoppen bij zijn halte, schreeuwt de hele bus: ‘Dropje moet er nog uit!’ Het blijft de rest van het jaar aan hem knagen.
In dat jaar, hij is dan 12, maakt hij vrienden in een nabijgelegen arbeiderswijk, waar meer jongens met een kleurtje wonen. Jongens ‘met dezelfde problemen’. In Beekdal is hij de buitenstaander, de gekleurde jongen, ‘de kutmarokkaan’. In de andere wijk is hij gewoon een van de jongens. ‘We zagen elkaar als familie en de rest van de wereld als vijand’, zegt hij. Soms vechten ze met jongens uit andere buurten. Soms met ‘boeren’ uit de omgeving, die hen ‘kutnegers’ noemen.
Op zijn 19de wordt hij ’s nachts opgepakt na een vechtpartij tussen twee groepen op de markt in Sittard. Hij wordt veroordeeld voor openlijke geweldpleging en krijgt een taakstraf.
Hij krijgt vaker met de politie te maken. Zo wordt hij onterecht aangehouden als hij over straat loopt en de politie iemand zoekt met een donkere huidskleur. Ook wordt hij in de auto van zijn moeder vaak door de politie aan de kant gezet voor ‘routinecontroles’. Meestal ondergaat hij het gelaten. In zijn leven is dit volgens hem tientallen keren gebeurd.
Rubens heeft het gevoel dat de samenleving op hem neerkijkt. Als hij op een dag naast zijn witte moeder in de winkel staat, vraagt een verkoper: ‘Wil je een beetje afstand nemen van die mevrouw?’ ‘Ze dachten dat ik haar pincode aan het meelezen was’, zegt hij.
Hij voelt dat hij op een kantelpunt in zijn leven staat. Hij kan op straat blijven hangen tussen zijn jeugdvrienden, of hij kan plannen maken voor zichzelf. Het wordt het laatste: met succes rondt hij sportopleiding cios af. De docenten waarderen zijn energie. Ook geboorteland Brazilië en zijn biologische familie trekken. Hij leert Portugees en voelt zich er op zijn plek. Maar hij wil niet vertrekken zonder zicht op werk of studie. Hij besluit vooralsnog in Nederland te blijven. Hij heeft zakelijk talent en plannen voor een eigen bedrijf.
Jihadist
Terug naar Koningsdag 2019, ruim acht uur voor de schietpartij. In deze uren zal de politie meerdere beoordelingsfouten maken, zo blijkt uit de dossiers die zijn ingezien door de Volkskrant.
Het begint ’s middags met een AIVD-waarschuwing over een 37-jarige jihadist uit Heerlen die op zoek is naar vuurwapens. De wapenhandelaar zou al onderweg zijn. Bij de politie gaan alle alarmbellen af. Morgen is het Koningsdag, een perfect moment voor een aanslag.
Er moet snel worden gehandeld.
Onder leiding van justitie wordt meteen een opsporingsonderzoek gestart en wordt de DSI ingeschakeld. De eenheid, die bestaat uit personeel van defensie en politie, is getraind in het uitvoeren van ‘kleine operaties met een hoog risico vanwege explosieven of vuurwapens’. Aan de leden worden zware fysieke eisen gesteld. Sommigen van hen zijn mariniers. Ze worden ook ingezet als er risico bestaat op zelfmoordaanslagen.
De elf zwaarbewapende leden van het DSI-team rijden die middag met spoed naar Heerlen en vallen het huis van de vermeende jihadist binnen. Met zijn aanhouding lijkt het grootste gevaar geweken.
Maar er is ook nog de vermeende wapenhandelaar, van wie de politie vrijwel niets weet. Het enige dat ze hebben, is zijn telefoonnummer. Op WhatsApp zien ze zijn profielfoto: een man met een bruine huidskleur, een baardje en zwarte krullen.
Uit telecomgegevens blijkt dat zijn telefoon op dat moment in Sittard heen en weer beweegt. Daarom gaan observatieteams posten in de buurt van de zendmast die het nummer ‘aanstraalt’, hij moet daar in de buurt moet zijn.
Om 20.35 uur hebben ze beet. Althans, dat denken ze.
In de Havikstraat zien ze een Citroën Cactus rijden. De bestuurder heeft een bruine huidskleur en zwarte krullen. Meteen wordt de achtervolging ingezet. Als ze het kenteken controleren, zien ze wie de bestuurder is: Martino Grouwels. De broer van Rubens.
Om te checken of Martino de man is die ze moeten hebben, stuurt de politie een stealth-sms naar het nummer van de vermeende wapenhandelaar. Zo’n bericht is onzichtbaar voor de ontvanger, maar zorgt ervoor dat de telefoon contact maakt met een zendmast.
Meteen blijkt dat ze ernaast zitten: de telefoon van de wapenhandelaar is op een totaal andere plek dan Martino. Ze hebben geen reden meer om hem te volgen, behalve een paar uiterlijke kenmerken die overeenkomen. In het dossier schrijft de politie later dat het observatieteam dan meteen de Citroën ‘loslaat’. Maar dat klopt niet.
De politie blijft hem wel degelijk in de gaten houden. Ze gaan posten rond het woonhuis in de rustige, doodlopende straat waar Martino parkeert en naar binnengaat. Het is het huis waar hij samen met zijn broer en moeder woont. Waarom de politie hem blijft volgen, valt op basis van het politiedossier niet te reconstrueren.
Niet lang daarna komt Rubens nietsvermoedend naar buiten. Rubens en zijn broer lijken niet op elkaar: ze zijn geen biologische broers; ze verschillen in huidtint, gezicht, houding, lengte en uitstraling. Bovendien draagt Rubens andere kleren. Niettemin denken de observanten dat ze dezelfde jongen zien als net. Rubens stapt in een Mini Cooper, ze besluiten de auto te volgen.
Rond 21:08 uur rijdt Rubens op weg naar zijn vriend Omar in de buurt van het centraal station langs een eenheid van de politie met een IMSI-catcher, een soort nepzendmast. In het dossier schrijft de politie achteraf dat, precies op het moment dat Rubens langsrijdt, de apparatuur aangeeft dat het gezochte telefoonnummer zich op ‘0 meter’ zou bevinden, direct naast de apparatuur dus.
Het is een kardinale fout.
Later zal blijken dat de man die ze zoeken zich op dat moment om de hoek bevindt, in een andere straat. Hij draagt een enkelband, waardoor achteraf te reconstrueren is dat hij op vijftig tot honderd meter afstand zit.
Als Rubens even later bij zijn vriend Omar is, doet de politie nog een meting met de IMSI-catcher. Die meting heeft ‘geen resultaat’. Dan zijn ze al zo overtuigd dat ze de wapenhandelaar te pakken hebben dat ze niet meer willen stoppen. Ze krijgen toestemming hem aan te houden. Dat loopt faliekant mis.
Tijdens het verhoor van de schutter blijkt later dat er wel degelijk ‘verwarring’ is over de vraag of dit wel de juiste verdachte is, maar dit staat niet in het politiedossier. Drie minuten nadat Rubens en Omar vertrekken, worden ze klemgereden.
‘Wakker blijven’
Na het schot in de Stationsstraat klinkt gevloek. ‘Kanker, kanker’, hoort Rubens een politieman schreeuwen.
Verbaasd kijkt hij naar de fontein van bloed die uit zijn jas komt. ‘Ik heb niets gedaan’, roept hij.
‘Laat je handen zien’, hoort hij. ‘Kankerhanden op het stuur.’
Hij probeert te doen wat de politieman zegt, maar zijn linkerarm hangt slap naar beneden. ‘Ik kan het niet’, roept hij. Rubens wordt naar eigen zeggen door meerdere leden van het arrestatieteam aan zijn nek en arm uit het raam getrokken en op zijn buik gegooid. Zodra ze hem rechtop zetten, spuit het bloed er weer uit.
Omar is ondertussen een zak over zijn hoofd getrokken. Op zijn knieën zit hij op straat, zijn handen geboeid, en hoort hij het geschreeuw van zijn vriend.
Rubens voelt zich elke minuut vermoeider. Hij wil slapen en valt achterover op de klinkers.
In het donker kijkt hij naar de hemel. Hij is gelovig, maar weet niet of God er voor hem is. Ik ga dood, denkt hij. Even later knielt er een politieman bij zijn hoofd. ‘Wakker blijven’, roept hij in zijn oor. ‘Je moet vechten tegen de slaap. Je bent een vechter, toch?’
De politie bindt zijn arm af, waardoor het bloeden stopt en hij bijkomt. Dan pas dringt het tot hem door: hij is neergeschoten. Onder het afdakje van een coffeeshop wachten ze op de ambulance. De stemming bij het arrestatieteam is inmiddels omgeslagen, vertelt Rubens. ‘Iedereen was stil.’
Nog diezelfde avond arriveert de Rijksrecherche om onderzoek te doen. Opvallend is dat ze nauwelijks informatie krijgen van de DSI. Niemand wil vertellen wat er precies is gebeurd. Het onderzoek verloopt moeizaam: de schutter is al weg, zijn handschoen ‘is niet meer te traceren’.
Ze ondervragen hem een dag later. De schutter – B230 genoemd – werkt pas een maand voor de DSI, maar hij is een getraind politieman die in dienst is van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) van de marechaussee. Eerder werd hij door defensie uitgezonden naar Afghanistan.
Was er sprake van een ‘ongewild schot’?, vraagt de Rijksrecherche hem. ‘Dat is een lastige vraag’, zegt hij daarop. ‘Het was zeker geen gewild schot. Het was in ieder geval niet zo dat ik de verdachte met opzet wilde bevuren.’ Hij zegt dat hij heeft geleerd zijn trekkervinger altijd zo hoog mogelijk op de slede te leggen. ‘Ik heb daar nooit moeite mee gehad.’
Gleed zijn vinger per ongeluk naar de trekker? Dacht hij dat Rubens een wapen bij zich had? Of speelde er iets anders? De Rijksrecherche komt er niet achter. Zeker is dat Rubens geen wapen had. Ook had hij geen telefoon in zijn handen, zegt hij.
B230 wordt door collega’s omschreven als rustig, introvert, precies en gemotiveerd. Ze vertellen dat hij die dag scherp en enthousiast is. Hij is die ochtend om 2.15 uur opgestaan voor zijn dienst, al heeft hij daarna wel weer geslapen. Voor de actie begint, geeft hij een collega een high five.
Na de knal ‘besefte ik nog niet echt dat het wapen was afgegaan’, zegt B230. ‘Ik kon niet precies plaatsen wat er was gebeurd.’ Pas toen hij het bloed zag, veranderde dat. Zelf zegt hij dat hij toen de auto indook om de wond dicht te drukken. Maar een collega DSI’er ziet hem aan de linkerarm van Rubens trekken en duwt hem weg. ‘Ik zag dat hij doorging met de actie waar hij mee bezig was’, zegt hij. Hij zegt het ‘niet handig’ te vinden dat de schutter ‘die handeling’ afmaakte.
B230 zegt het verschrikkelijk te vinden wat er is gebeurd. ‘Niet alleen voor mijzelf, vooral voor het team, voor de organisatie, en ook voor de verdachte.’
Flashbacks
De scènes die zich de vier daaropvolgende dagen afspelen, ziet Rubens in zijn nachtmerries nog steeds terug.
De rit in de ambulance, op weg naar het Zuyderland Ziekenhuis. De politieman staat over hem heen gebogen en houdt zijn beschoten arm omhoog. Hun gezichten zijn vlak bij elkaar. De doordringende staalblauwe ogen zijn het enige wat hij ziet, de rest is bivakmuts. De man zwijgt. Vlak daarna verliest Rubens het bewustzijn.
Op de operatietafel boort de traumachirurg twee metalen pinnen door zijn arm en zet die aan elkaar vast in een stellage. Zijn arm is dan al tweeënhalf uur zonder bloed. Een collega-chirurg herstelt zijn slagader, waarvan vijf centimeter weg is.
Op maandagochtend wordt hij in zijn ziekenhuisbed verhoord door twee rechercheurs. Ze vragen hem naar zijn telefoonnummer. De politie moet dan al weten dat ze zich hebben vergist: het gezochte nummer beweegt zich nog steeds door Sittard. Ze laten er niets van merken. Rubens stelt dat de rechercheurs na vertrek van zijn advocaat de WhatsAppfoto van de vermeende wapenhandelaar voor zijn neus houden. ‘Ze zeiden wel drie keer: dit ben jij, hè?’
Na het verhoor wordt hij overgeplaatst naar het penitentiair ziekenhuis in Scheveningen, waar gedetineerden worden behandeld. Hij is verdachte, zit er in beperkingen, mag niemand ontvangen.
Hij slaapt niet, die nacht. Hij is misselijk en geeft over. Zijn arm doet steeds meer pijn. Hij krijgt minder pijnstillers dan daarvoor, zegt hij. Telkens ziet hij voor zich hoe hij wordt neergeschoten. Hij drukt op de knop naast zijn bed voor hulp. ‘Ik kreeg te horen: dit is een gevangenis, geen psychiatrische kliniek.’
In het medisch dossier schrijft de gevangenisarts dat hij ‘nog wat last van flashbacks’ heeft.
Die avond wordt de vermeende wapenhandelaar met de gezochte telefoon aangehouden in Geleen, maar pas op dinsdag hoort Rubens dat hij in vrijheid wordt gesteld. Hij wil zo snel mogelijk weg, maar het Zuyderland Ziekenhuis in Limburg heeft geen plek. Bovendien kan het gevangenisziekenhuis geen ambulance regelen die hem terugbrengt. ‘Ik zei: luister, ik hoef hier niet meer te zijn. Voor mijn part zetten jullie me nu op straat, ik zoek het zelf wel uit.’ En dat is wat ze doen.
Rubens wordt naakt onder zijn blauwe operatiehemd in een taxi naar Limburg gezet. Hij krijgt 25 euro zakgeld mee.
Lijkbleek
In de taxi zit Rubens met zijn arm in de metalen stellage op de achterbank. Bijna tweeënhalf uur duurt het. Zwetend en klappertandend hangt hij onderuit. Af en toe zakt hij weg. Onderweg stopt de chauffeur een aantal keer bij tankstations om water in zijn gezicht te gooien.
‘Wat is er met jou gebeurd?’, vraagt de man.
Als ze aankomen in Sittard, staat zijn moeder Marcelline hem samen met familie en vrienden op te wachten. De afgelopen dagen heeft ze nauwelijks geslapen. Na de huiszoeking op Koningsnacht, waarbij acht zwaarbewapende mannen midden in de nacht haar huis hebben doorzocht op wapens en haar vertelden dat haar zoon gewond was geraakt, heeft ze zich elke minuut van de dag afgevraagd hoe het met Rubens was. Op internet heeft ze foto’s gezien van de Mini Cooper en al het bloed op straat.
Als de taxideur opengaat, ziet ze de wegdraaiende ogen van haar zoon. Hij is lijkbleek, heeft pijn en op zijn operatiehemd zit bloed. Op de veel te grote slippers van de gevangenis strompelt hij naar binnen, ondersteund door vrienden. Zijn toestand wordt door twee getuigen bevestigd. Marcelline houdt het fladderende hemd van achteren dicht.
Niet veel later wordt hij alsnog opgehaald door een ambulance. Terug naar het Zuyderland, waar hij aan de morfinepomp wordt gelegd en pas ruim een week later wordt ontslagen.
Geen excuses
In de logopediepraktijk van zijn moeder heeft Rubens Grouwels, 22 inmiddels, vijf uur lang met de Volkskrant gesproken. Soms ingetogen, soms met ingehouden woede, soms met een berusting die je niet verwacht bij een twintiger.
Eén keer krijgt hij tranen in zijn ogen, als hij vertelt over het moment waarop hij achterover ligt op de straatstenen en denkt dat er niets meer is.
Zijn arm zal nooit meer de oude worden. Hij heeft geen gevoel meer in zijn onderarm, zijn zenuw is beschadigd en hij kan geen zware dingen tillen. Dat is niet het enige. Dagelijks heeft hij het angstzweet in zijn handen staan. Hij heeft het gevoel dat hij niemand meer kan vertrouwen, en al zeker de politie niet. Op straat is hij altijd alert. Als hij een politieauto ziet, duikt hij het liefst weg. Hij is bang dat mensen in de buurt hem mijden. Dat ze toch denken dat hij iets heeft gedaan. En hoe bewijst hij het tegendeel? Hij is arbeidsongeschikt verklaard en zit thuis. Zeven weken zat hij in een kliniek voor traumabehandeling. In kleine ruimten voelt hij zich zo benauwd dat hij het idee heeft dat hij geen lucht meer krijgt. Hij durft niet meer in een vliegtuig om naar zijn biologische moeder in Brazilië te reizen. Behandelaren constateerden dat hij ernstige ptss heeft. Na alles wat er is gebeurd, houdt hij nog meer van dieren dan hij al deed. Zijn hond, zijn kat: hij zorgt voor ze alsof het kinderen zijn. Zijn python Piet is tam in zijn handen.
Bijna zes weken na het incident kreeg hij thuis een briefje van het sepot: justitie bevestigde expliciet dat hij onschuldig was. Al die tijd was hij verdachte geweest.
‘Ik ging altijd de straat op’, zegt hij. ‘Ik was heel sociaal, sprak met iedereen. Nu voelt het alsof ik mezelf niet meer ben. Ik zweet de hele dag, zelfs als het koud is. Ik praat met bijna niemand meer.’
Laatst probeerde hij het toch, op de housewarming van een vriend. Stond hij met iemand te praten, viel opeens zijn glas uit zijn hand. Door de zenuwbeschadiging heeft hij minder controle. ‘Ik zag de mensen om me heen kijken: wat is dat voor rare gozer? Dan zeg ik liever niks. ‘Ja, sorry, beetje gedronken’, zeg ik dan maar.’
Wat alles erger maakt, is dat het OM en de politie zijn zaak behandelen als een simpel bedrijfsongeval. Toen hij officieel geen verdachte meer was, was het OM niet van plan dat met de wereld te delen. Pas na druk van advocaat Floor Oehlen plaatste het OM een twaalfregelig persbericht. ‘Aanhouding terrorisme verdachte was vergissing’, stond erboven. De officier van justitie nodigde hem uit, nota bene op het politiebureau. Toen Rubens weigerde, kwam hij bij hem langs en bood excuses aan voor de persoonsverwisseling.
Eind vorig jaar besloot justitie de schutter van de DSI te vervolgen, omdat hij ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ zou hebben gehandeld. Het is nog niet bekend waarvoor hij precies wordt vervolgd.
Van de politie zelf zegt Rubens nooit meer iets te hebben gehoord. De DSI, het lid dat schoot: niemand nam contact op. Geen excuses, geen hulp, niets. Althans, tot vier dagen voor publicatie van dit verhaal. Toen kreeg hij onverwacht via een tussenpersoon van de verzekering te horen dat de aansprakelijkheid nu ‘volledig wordt erkend’ door de politie.
Zijn vraag blijft onbeantwoord. Zou dit een witte jongen ook zijn overkomen? Zou die ook met een slagaderlijke bloeding op straat zijn beland door een politiekogel?
Etnisch profileren, racisme en politiegeweld tegen mensen van kleur zijn al jaren gevoelige onderwerpen binnen de Nederlandse politie. Dat er een probleem is, wordt door de korpsleiding erkend, maar volgens de politie spelen verdachten die kaart ook vaak onterecht. Wat het lastig maakt, is dat vooroordelen vaak onbewust spelen en dat het moeilijk is er de vinger op te leggen. De Politiebond liet deze week weten dat etnisch profileren er bij agenten vaak gaandeweg insluipt.
Rubens’ advocaat Floor Oehlen vraagt zich sterk af of dit ook had kunnen gebeuren bij een blonde jongen met een baardje. ‘Als duidelijk was geworden dat hij het niet kon zijn, was de politie een blonde jongen dan ook blijven volgen?’, zegt ze. ‘Na zo’n contra-indicatie? Ik denk het niet. En had de politie hem vervolgens ook nog eens aangezien voor een blonde broer die niet op hem leek? Er is veel te snel gehandeld, contra-indicaties zijn in de wind geslagen en er is zonder enige aanleiding een schot gelost.’
Laatst reed Rubens in de buurt van Vaals toen er een politieauto vlak achter hem opdook. Hij schrok en slingerde een beetje. Meteen een stopteken. De agenten zagen dat hij nerveus was. Hij probeerde het uit te leggen. Hij vertelde dat hij vorig jaar door de politie is neergeschoten. Dat hij onschuldig was. En dat hij sindsdien slecht slaapt en snel zenuwachtig wordt als de politie in de buurt is.
De agent keek hem wantrouwend aan, en zei: ‘Mijn collega’s schieten heus niet voor niks.’
Toelichting maker
Toen we voor het eerst in gesprek raakten met Rubens, schrokken we van zijn toestand. Het was een jonge jongen die zo gedesillusioneerd was geraakt door het handelen van de politie, dat hij weinig vertrouwen meer had in zijn toekomst. De politie zag hem, mogelijk mede vanwege zijn huidskleur, aan voor een terrorismeverdachte en schoot hem bij zijn aanhouding ten onrechte neer. Het gevolg: een zwaar beschadigde arm, een slagaderlijke bloeding en een trauma. De racistische incidenten die hij al zijn hele leven meemaakte, hadden daar op zich niets mee te maken. En toch zagen we dat dit geheel zwaar op hem drukte.
Toen we het verhaal gingen schrijven, wisten we al heel snel dat het vanuit het perspectief van Rubens moest worden verteld. Het begin was ook duidelijk: dat moest de aanhouding door het zwaarbewapende arrestatieteam worden, eindigend in het schot. Daarmee maakten we meteen duidelijk wat hem was overkomen en hoe dat voor Rubens, die onschuldig was, volkomen uit het niets kwam. Het lastige daaraan was wel dat we nog niet veel van de – relatief ingewikkelde – voorgeschiedenis rondom de aanhouding konden vertellen.
Dat deel werd de spanningsboog die we tot het einde toe af wilden rollen. Waarom werd Rubens neergeschoten? Hoe kon de politie zo veel fouten achter elkaar maken dat ze bij hem uitkwamen? En waarom keken ze daarna zo lang niet of nauwelijks naar hem om?
Daarvóór, dus na het ‘schot’, besloten we te vertellen wie Rubens was, zodat de lezer zich vanaf het begin in hem zou kunnen inleven. We wilden duidelijk maken hoe pijnlijk dit voor hem was, in heel veel opzichten. In die tijd speelde net de zaak rond het politiegeweld tegen George Floyd in de VS. Daarom was dit een belangrijk verhaal om te vertellen.
Het lukte ons het dossier te pakken te krijgen. Daardoor wisten we wat de verschillende leden van de DSI over de zaak hadden verklaard, wat zij hadden waargenomen. Samen met het verhaal van Rubens konden we zo de zaak zo goed mogelijk reconstrueren. We wisten toen al wel dat Rubens onschuldig was: het was duidelijk dat er sprake was van een persoonsverwisseling. Justitie liet weten aan ons ook weten dat de DSI’er ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ had gehandeld en dat hij zou worden vervolgd.
Dat laatste is ook gebeurd. Tijdens de rechtszaak, waar we aanwezig waren, zat het lid van de DSI – onherkenbaar en op een beeldscherm – huilend voor de rechter. Hij werd veroordeeld tot 30 uur taakstraf. Vier dagen voor de publicatie in de Volkskrant hoorde de advocaat van Rubens dat de politie de aansprakelijkheid volledig erkende.
Biografie
Maud Effting is journalist van de Volkskrant. Daarvoor studeerde ze cum laude af in de scheikunde aan de Radboud Universiteit en deed ze de postdoctorale opleiding journalistiek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Voor de Volkskrant schreef ze over gezondheidszorg en publiceerde ze onder meer over de zaak-Tuitjenhorn. Met Huib Modderkolk won ze in 2016 De Tegel voor het beste interview, met een verhaal over de voormalig woordvoerder van Geert Wilders. Voor het dagboek van een ebola-verpleegkundige kreeg ze in 2015 een eervolle vermelding van De Tegel. Samen met Willem Feenstra publiceerde ze meerdere grote verhalen, zoals het interview met de vader van de vermoorde Anne Faber en onderzoeksverhalen over misbruik in de sport en in het Nederlandse leger. Voor dit laatste werden ze in 2017 genomineerd als Journalist van het Jaar. Ook publiceerde ze samen met Feenstra en Mark Misérus een onderzoek naar het ‘dopingkoffertje’ van de Nederlandse schaatssters, dat werd verkozen tot het beste sportnieuwsverhaal van 2018.
Willem Feenstra werkt als onderzoeksjournalist bij de Volkskrant. Hij onthulde onder meer het eerste matchfixingschandaal in het Nederlandse profvoetbal, schreef over corruptie binnen sportbonden, onderzocht grensoverschrijdend gedrag bij defensie en maakte onlangs een reconstructie van het eerste jaar van het Outbreak Management Team (OMT). Hij won twee Tegels, in 2014 in de categorie talent, in 2015 samen met collega Mark Misérus voor hun interview met FIFA-voorzitter Sepp Blatter. In 2017 werd hij samen met collega Maud Effting genomineerd voor Journalist van het Jaar. In 2018 won hij samen met Effting, Misérus en Andere Tijden Sport de NSP-prijs voor het beste nieuwsverhaal in de sport, over de verdwenen urinestalen van het EK schaatsen in 1985.
Toelichting redactie
De politie schoot Rubens op Koningsnacht neer speelt als een film af voor de ogen van de lezer. Met een hoofdpersoon die door een opeenstapeling aan grove fouten, systemisch racisme en dichtgemetselde machtsstructuren een ongelukkig lot toebedeeld krijgt. Het stuk schudt de realiteit door elkaar door iets heel groots te illustreren aan de hand van een enkele persoon. De kaders, fotografie en tekst versterken dit chronisch urgente verhaal, dat met de gebeurtenissen in 2020 helemaal op zijn plek in de tijd valt.
Door Beri Shalmashi