De Meestervertellers van 2020
Dwars door Vlaanderen en een rotjaar
door Rik Van Puymbroeck
Rik Van Puymbroeck probeert mijmerend en traag de ziel van Vlaanderen te vatten aan het eind van een historisch jaar, 2020. Daarom maakt hij een wandeling van ruim 474 kilometer door heel Vlaanderen. Met de verhalen van de reis vol toevallige ontmoetingen, observaties en muziek maakt hij de balans op. Het resultaat: een intiem portret van Vlaanderen en een rotjaar.
Het verhaal
Lees hier de zesdelige reeks van Rik Van Puymbroeck: Dwars door Vlaanderen en een rotjaar (De Tijd).
1. Vanuit Wissant steekt de GR128 bijna ongemerkt – zoals een virus – in Bailleul de grens over. Belle, noemen de West-Vlamingen Bailleul en dat is natuurlijk schoon. Mais maintenant on parle West-Vlomsch en vanaf nu slingert de Vlaanderenroute zich vanuit Kemmel door vele dialecten naar Voeren. 474 kilometer lang. Het pad is wit-rood bewegwijzerd en loopt via steegjes, boerenpaden, veldwegels langs dorpen en dorpjes, stadjes en steden. Langs rivieren: Leie, Schelde, Dender, Dijle, Jeker, Voer. Waarom te voet? Om de traagheid. Om de toevallige ontmoeting. Om de temperatuur van het land te meten. We zullen elke meter stappen.
Twee dunne, lichte boekjes zitten in de rugzak en de avond voor het vertrek van 30 dagetappes van elk 16 kilometer lees ik op de hotelkamer, nog net in Dranouter, dit op pagina 24 in Zadie Smiths ‘Overpeinzingen’: ‘En daarna sprak hij de waarheid: we hadden geen dood.’ Deze letters worden gelezen op 14 november, maar in die hotelkamer is het nog maar 2 oktober. De ‘hij’ van Zadie Smith is Donald Trump, die ze nergens bij naam noemt, maar die terwijl ik dit lees net positief heeft getest op corona. De verkiezingsuitslag kent op 2 oktober niemand en Smith al zeker niet toen ze haar korte essay schreef. Maar dit is dus 2020 en voor het eerst in de Amerikaanse geschiedenis is er een besef: ‘…waar we volstrekt geen oog voor hadden, was het idee van de dood zelf, de absolute dood. Het type dood dat ons allemaal te wachten staat, onafhankelijk van onze maatschappelijke positie.’
Kemmel ligt niet zo ver van Amerika. De begraafplaatsen liggen vol met jongens van daar en in de eetzaal van het hotel dat Heuvellander serveert (paté, schelletjes van de zeuge, hennepot, brood) klinkt ‘Islands in the Stream’ van Dolly Parton en Kenny Rogers. Dichterbij kan Amerika niet geleverd worden. Maar de dood waaide dit jaar ook door deze streek. ‘Al 10.000 West-Vlamingen raakten besmet met het coronavirus’, stond deze ochtend in de Krant van West-Vlaanderen. Nog beter zie je het op bladzijde 14. Een fotopagina. Het is herfst, maar nu verschijnen groepsfoto’s van vormsels en alle plechtige communicanten – ze luisteren naar namen als Mathis, Zion, Britt en Emerence – dragen, net als de pastoors, een mondmasker. 2020.
Ik vertrek.
Natuurlijk is het pad modderig in deze door oorlog bezwaarde streek. Het regent al enkele dagen. Na Kemmel komt Wulvergem, dorp zonder bakker waar café A la Basse Ville te koop staat en zaal Fernando dicht is. Net ervoor heeft iemand een rustplaats voor de wandelaar gecreëerd. Met bordjes en spreuken. Seul on va plus vite, ensemble on va plus loin. Of hedendaagser: Hier geen wifi, praat met elkaar. Er is niemand. In een boekentil wonen Ma cuisine, 365 jours, 730 recettes en ‘Veel geluk, professor’ van de pas overleden Aster Berkhof naast elkaar. Er worden pompoenen aangeboden en als je denkt dat je op deze grijze zaterdag in oktober niemand meer zal zien, draai je in Wijtschate om de Spanbroekmolenkrater, ook wel Pool of Peace. Daar turen vier mannen door hun verrekijker. Ze heten Olivier Dochy, Sven Masquelin, Patje Debeuf en Herman Mijle. Het is vogeltelweekend en ze stonden er al om 8 uur. ‘We hebben het geluk aan de buitenkant van een regenzone te staan’, zegt Dochy. ‘Dit is niet echt een trekroute. De meeste vogels vliegen over oost-België en Duitsland van Scandinavië naar Spanje. Maar met oostenwind schuift dat wat op. Alles is dan mogelijk.’
In die vier woorden zit veel: alles is dan mogelijk. Ze – met een prachtig woord – vogeltelden al zeker 1.200 kieviten deze morgen en zagen zanglijsters, een visarend (‘een van de laatste van het seizoen’), twee koereigers, 21 zilverreigers. ‘We hopen op een arend, een zeearend bijvoorbeeld. In het voorjaar zag ik een steppearend in Dranouter. Dat was groot nieuws, het was pas de vierde in België. Hij is nadien opgepikt in Brugge en later op de avond gemeld in Nederland. De dag gaat traag, hij duurt lang, er staat een klapstoel klaar. Dochy knikt: ‘Je hebt wat zitvlees nodig. Maar de stilte is overweldigend en tijdens de lockdown in april kon je bij valavond of in de ochtend plots reeën zien. Dat zie je niet vaak in deze streek. De vogels trokken zich van corona niets aan. Maar die reeën hadden de rust nodig.’
Ook nu is het rustig, op deze eerste dag via Wijtschate (waar in een bos zomaar een beer hangt en in het dorp een Vlaamse Leeuw het raam versiert) richting Ieperse Palingbeek. Is de rust niet wat we zoeken? Bart Schrever en Barbara Serteels wel. Gentenaars op wandelweekend in de streek. Zij is maatschappelijk werkster in Nieuw-Gent, hij is tuinman in het crematorium in Lochristi. Al 15 jaar, daar geland na een lang verhaal van eerst z’n school in Geraardsbergen niet afmaken en naar Gent ‘gevlucht’ tot een paar jobs. ‘Maar dit is mijn droomjob’, zegt de 46-jarige man die de strooiweides onderhoudt. ‘Al toen ik jong was, kreeg ik gehoorproblemen. Nog niet zo lang geleden ontdekte ik dat ik hoogsensitief ben. Door de Veldstraat lopen, maakt me gek. Zoveel prikkels. Maar daar, buiten, is het zalig. Zonder al die prikkels.’ Wel met veel verhalen. ‘Ja, maar daar houd ik van. De mensen die bij ons komen, hebben de eerste rouw al achter de rug. Wat zij vertellen, is al minder gedrenkt in tristesse.’
In maart en april, en terwijl we dit schrijven opnieuw, was het crematorium een bizarre plek. Hij beschrijft het zo: ‘Normaal bruist het er van het leven. Vergeet niet dat er gemiddeld vijf à tien, soms tot twintig, verstrooiingen per dag zijn. Zes dagen per week. Maar in de lockdown lag alles stil. De sfeer was desolaat. Crematies gingen wel door, maar voor plechtigheden en asverstrooiingen wachtten mensen tot er weer meer familie bij kon zijn. Het was een bijzonder beeld: al die urnen in die rekken die wachtten op betere tijden.’
Barbara zat veel thuis. Vond ze fijn. ‘Ik ben graag thuis. Maar voor sommige mensen was het een drama. Een van de mensen met wie ik werk, is immobiel en heeft een alcoholprobleem. Die eenzaamheid kan je je niet voorstellen. Op sociaal vlak is corona een ramp. Voor wie al eenzaam was, is dit hallucinant.’
Hun les? Bart verwoordt het met een liedje. ‘Toen ik naar een documentaire over de Amazone keek, dacht ik aan Sting en ik hoorde hem ‘Fragile’ zingen. Dat is het. Corona heeft de nederigheid teruggebracht. Een advocaat is net zoveel waard als een arbeider bij de afvalverwerker IVAGO. Ik vind dat dit jaar het belang van sociale contacten, van familie en van het superkleine benadrukt. Sommige mensen waanden zich belangrijk. Kijk nu.’
’s Avonds, onder de Menenpoort, klinkt de Last Post. In de eerste voorjaarscrisis gebeurde dat met één klaroener en zonder publiek. Even kijken. In de winkelstraat erheen houdt een nadar me tegen. Een medewerker van de Last Post Association legt uit dat er stippen op de grond zijn aangebracht, de oppervlakte gedeeld door anderhalve meter: dat zijn 192 mensen die een stip krijgen. Die zijn er dus al.
Van ver klinkt het uit de bugels net zo slopend, in deze stille Ieperse avond, de stad die anders zo vol loopt en Engels klinkt. Dit jaar bleven ze weg. Maar de klaroeners spelen en dat lijken ze vanavond voor alle doden te doen. Voor korporaal George Harry Stanley op het Lindenhoek Chalet-kerkhof van deze ochtend in Kemmel. Voor de 13.000 Belgische coronadoden. Voor je eigen moeder.
Het is niet erg dat het regent ’s nachts en er breekt een nieuwe dag aan. Alles is dan mogelijk, leerde de vogelteller, wat is dat een hoopvolle zin. Zelfs als deze onervaren GR-wandelaar zich vergist en dénkt dat alle wit-rode plaatjes en pijltjes voor de GR128 staan. Neen, dat doen ze niet, aan de Palingbeek passeert ook de GR5 en zo wandel je via Hollebeke naar Houthem. Waar een pad verboden toegang is, ‘Excepté cavalier/uitgezonderd paardryders’. Waar je lacht met de tikfout, maar waar je zelf belachelijk bent: in dit dorp, net over de taalgrens, had je vandaag niet moeten zijn.
De kortste weg naar Zonnebeke loopt via Zandvoorde, waar het geboortehuis van Jacques Brels vader staat en de lokale slagerij/B&B/ feestzaal dan maar Le Plat Pays heet. De wind waait nog wat harder nu en later in Zonnebeke herbegint de regen. De slagregen. De hagel. Nog meer regen. De moederlijke Fanny van B&B De Akkerwinde droogt ’s avonds mijn kleren voor de houtkachel.
Toen Johan Vandewalle nog een jongen was, opende zijn vader in Zonnebeke afspanning De Dreve. Volgend jaar is dat 50 jaar geleden. Op het raam schilderde hij ‘Home of The Underground War’, ‘zo noemen de Engelsen mijn zaak’, zegt hij en dan begint Johan een bijna niet te stoppen monoloog in de taal van hier. Over hoe Harry Patch, de oud-strijder die in 2009 op 111-jarige leeftijd overleed, op bezoek kwam. Foto’s genoeg. Over hoe de kleine Johan in het nabijgelegen Polygoonbos op zoek ging naar ondergrondse gangen en verblijfplaatsen uit die grote oorlog. Hij schreef er een boek over: ‘Beneath Flanders Fields’. Over al die Australische petten die boven zijn toog hangen. Dan over dit vreselijke jaar. ‘In een normaal jaar komen elke dag minstens 30 Britse of Australische toeristen. Maar omdat ze nu na een bezoek aan België 14 dagen in quarantaine moeten, blijven ze weg. Ik zag exáct twee Australiërs en 32 Britten.’
Dat raakt Johan Vandewalle. We zitten aan de overkant van de straat, naast de hoeve waar hij als kind woonde. Op een doek, gespannen over een betonnen sokkel, staan de eerste verzen van ‘Brothers in Arms’. Lied van Dire Straits, woorden van Mark Knopfler. Johan kent die uit het hoofd en vermengt ze af en toe met zijn verhaal. Dat doet hij niet zomaar. In 2006 stootte hij op de stoffelijke resten van zes soldaten. Een van hen was verpakt in een rubberen zeil, met zorg in de aarde gelegd, goed bewaard. De soldaat met grijs-blauwe ogen keek Johan recht in het gezicht. ‘Ik hoorde plots iets op dat zeil druppelen’, zegt hij. ‘Bleken mijn eigen tranen te zijn.’ 89 jaar had de Australische soldaat John Hunter daar liggen wachten om gevonden te worden. DNA-onderzoek bracht zijn naam aan de oppervlakte en zo zijn verhaal. ‘In 1917 was John samen met zijn broer Jim hier in een aanval terechtgekomen. Jim overleefde het, zijn broer niet, en Jim had zijn broer begraven. Na de oorlog keerde hij terug naar zijn land, stichtte een gezin en hoopte dat ooit iemand zijn broer zou vinden. Zijn familie vertelde me dat Jim op zijn sterfbed, de avond van 31 december 1977, de naam van zijn broer riep. He called out Jack!’
Nu worden de woorden van Mark Knopfler duidelijker, hij zal ze de rest van de dag in ons hoofd zingen, maar Johan Vandewalle werd dus door die twee broers zo diep geraakt dat het zijn levenswerk werd. Hij richtte een vzw op, liet een sculptuur maken en dit Brothers in Arms Memorial. De sculptuur zou dit jaar in Australië vergroot in brons gegoten worden en dan verscheept worden naar Zonnebeke.
Dit jaar. Zou. ‘Corona heeft dat allemaal onmogelijk gemaakt en het is de grootste ontgoocheling van mijn leven. Al 14 jaar verdiep ik me in dit verhaal. Ik heb Johns familie ontmoet, ze zijn me dankbaar: ‘Someone had to find John’, zeggen ze. Mijn hele leven is veranderd door deze vondst, mijn hele denkwijze. We’re fools to make war. Die twee broers hebben me geleerd dat je moet blijven knokken, want ooit wordt het verhaal voortgezet. Dit jaar zou het gebeuren. Maar in februari zag ik plots, op het muurtje van Buttes Cemetery, een Australische vrouw met een mondmasker zitten. Toen ik dat zag, besefte ik de ernst. Wanneer zal het nu gebeuren? Volgend jaar in het voorjaar? Ik heb geen idee.’
We stappen 200 meter verder naar Buttes Cemetery. Er staan mooie berken, vlak naast Polygoonbos, en in dezelfde rij zes graven van soldaten die hij vond. Drie van hen zijn geïdentificeerd en hebben namen. Hij tikt op de steen van John Hunter en zegt: ‘Hello mate.’ We lezen. 3504 Private J. Hunter. 26th sep 1917. Age 28. ‘Iemand uit Australië heeft contact opgenomen met Mark Knopfler en die gaf zijn toestemming om de naam van zijn lied aan ons Memorial te geven. Hij was verheugd.’
Johan prikt een pin van Brothers in Arms op mijn jas en zo gaat die mee naar Voeren. Naar het einde van deze GR128, een route die nu dwars door Buttes Cemetery en door Polygone Wood Cemetery loopt. Als corona vergeleken werd met de oorlog, dan kunnen we niet beter stappen dan hier. Al leerde Rudi Vranckx me dat de symboliek niet klopt. ‘In een echte oorlog kun je de vijand zien.
Corona is een onzichtbare vijand.’ Dat weet Joachim Jonckheere. Hij is voor de lijst #TEAM8980 schepen van Sociale Zaken in Zonnebeke en als we aan het gemeentehuis passeren, moeten we hem spreken. Aan een draad, hoog in de lucht, vormen 55 beha’s in vele maten één kleurrijk lint. Waarom? ‘Ik zou je graag willen ontvangen’, zegt Jonckheere aan de telefoon, ‘maar ik durf niet. Ik ben grieperig. Straks onderga ik een coronatest. Ik ben liever voorzichtig.’
De beha’s hangen er niet zomaar. Zoals de bakker in Passendale niet zomaar een borstgebakje verkoopt, de bakker in Beselare een boezembroodje en de bakker in Zonnebeke een roze tompoes. ‘De opbrengsten gaan naar Think Pink. Met de beha-actie zetten we ons als gemeente in om vrouwen aan te moedigen ook in dit bijzondere jaar niet na te laten hun borsten te laten onderzoeken. We weten dat door Covid-19 mensen afwachtender zijn en hun eigen gezondheid daardoor zouden durven te verwaarlozen.’
Een paar dagen later staat het in de krant: ‘Schepen Joachim Jonckheere besmet met coronavirus: ‘Lichte hoest en hoofdpijn.’ Zijn voorzichtigheid was gepast en daarvoor zijn we hem dankbaar. Hij ging in quarantaine en genas. Misschien kwam zijn voorzorg wel door zijn ervaring. Tot juni werkte de schepen nog halftijds als aankoopverantwoordelijke bij het Roeselaarse zorgbedrijf Motena. ‘Ik heb van binnenuit gezien welke struggle we moesten voeren om bijvoorbeeld mondmaskers te krijgen. Begin september hadden we in het woon-zorgcentrum in Zonnebeke nog een uitbraak. Niemand overleed, maar als niemand anders besef ik hoe belangrijk het blijven volgen van de maatregelen is.’
Hij stelt het goed nu.
Wij stappen verder. Voorbij Tyne Cot Cemetery. Op een smal pad. Voorbij Passendale, het dorp en de kaasfabriek. Naar Moorslede langs een huis dat Vagevuur heet, een veld met de geur van verse prei, een wijngaard met als slogan ‘Vinum coronat opus’ (je leest het in alles), door het centrum voorbij frituur Nicole, jeugdhuis Den Teirlinck, Gasthof Rembrandt en café De Vlasschaard. We zijn in Vlaanderen, ja.
Ik sms André Van Halewyck. Hij gaf zijn naam aan de uitgeverij die in Leuven startte, hij is Vlaams-Brabander, maar plots brandt een lampje. Woont André nu niet in Moorslede? Als dit televisie was, dan leek dit geënsceneerd, maar het echte leven is mooier dan het scherm en die GR128 loopt door de wijk Koekuit in Moorslede waar de boekenman nu woont. De liefde bracht André hier, net voor de grens met groot Roeselare. Zijn deur zwaait open. De koffie is lekker. Enkele dagen geleden sms’te André zelf en dat bericht toont hij. We mogen meelezen: ‘Dag Frank, gefeliciteerd! Dit is het beste nieuws dat ik de voorbije maanden gehoord heb!’ Het is een bericht van 1 oktober, rond de middag, antwoordt die Frank: ‘Dank je wel, André!’
Frank is Frank Vandenbroucke, die dag zomaar minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid geworden. Ze gaan samen ver terug. In zijn werkkamer staan de wanden vol met Van Halewycks uitgeefgeschiedenis, honderden boeken bij eerst Kritak en dan Van Halewyck, netjes chronologisch, en zo haalt hij er snel ‘De krisis van de Kapitalistische Ekonomie’ uit. ‘Frank was een van mijn allereerste auteurs’, zegt Van Halewyck, geboren verteller, zeer associatief. De ene vertelling springt over in de andere anekdote en komt dan toch weer bij Vandenbroucke. ‘Hij is ongelooflijk slim en heeft een enorme dadendrang. (lacht) Ik sms zelden naar ministers, maar dit nieuws verheugde me. Ook nog op dat departement: chapeau.’
Het is nog vroeg maar hij spreekt nu, begin oktober, met vertrouwen over de nieuwe regering. ‘De boordtabellen zullen gelezen en gehanteerd worden. Dat moet. Als ik alleen aan de cultuursector denk: 80.000 mensen zonder werk. Jan Leyers belde me onlangs. ‘Ik heb dit jaar maar enkele optredens’, zei hij.’ Natuurlijk gaat het om veel meer. Hij bewondert de attitude van de mensen in de zorgsector. ‘Indrukwekkend.’ Hij zit in met jonge studenten. ‘Dramatisch is dat. Toen ik naar Leuven ging, vielen mijn oogkleppen af. Dat eerste jaar kreeg ik een ongelooflijke levensles. Ik begon natuurlijk te laat te blokken, er waren zoveel leukere dingen te doen, en ik was dus navenant gestresseerd in de blok. Juist toen, op 11 april 1970, was er die Apollo 13-vlucht met de legendarische woorden: Houston, we have a problem. Dat waren dagen vol kippenvel, uiteindelijk slaagde die landing op 17 april. In die week plaatste ik mijn stress in de nietige verhouding met de stress van die astronauten. Die relativiteitssessie heeft me nooit meer verlaten en ik was nog geslaagd ook!’
Waarom vertelt hij dat? Om zoveel redenen, omdat niets is wat het lijkt, om zoveel decennia levens- en boekenervaring. ‘Je leven hangt af van welk karretje je in de Delhaize in handen krijgt. Als je 69 bent, ben je voorzichtig. Mijn zoon woont in Rotterdam, die zag ik al maanden niet. Mijn jongste kleinkind werd in april geboren. We konden niet op kraambezoek. Maar ik besef mijn rijkdom op deze mooie plek in vergelijking met iemand die op een flatje op de zeventiende verdieping in zijn kot moet blijven.’
‘Kijk ik nu anders naar het leven? Neen. Al had ik vorig jaar op dit tijdstip wel graag willen weten wat ik nu weet. Op 15 oktober 2019 blies ik Kritak weer nieuw leven in. Vanuit dezelfde verontwaardiging als 46 jaar geleden, toen ontstaan door de staatsgreep in Chili. Die verontwaardiging is niet kleiner geworden. Integendeel. 16 procent van de mensen in België leeft in armoede. Wir schaffen das, van Angela Merkel vond ik geweldig, maar hoe werd er door onze politici gereageerd? Een studie voor het Europees Parlement stelt dat België jaarlijks 30,4 miljard euro aan belastinginkomsten mist. Dus Kritak, opnieuw. Maar een jaar later zou ik het niet opnieuw durven. De sluiting van de boekenwinkels sloot alles af. Mijn hele publicatieschema moest heruitgevonden worden. Door de steun van Lannoo konden we goed doorstarten, maar voor jonge mensen is dit een kwaad jaar.’
De deur gaat weer open, maar de blik blijft nog even hangen bij een gedicht dat daar niet zomaar hangt. Deze regels: ‘Als de vormeloze uitgestrektheid van het bewustzijn helder wordt waargenomen, zullen de dwangmatige gedachten gemakkelijk en vanzelf ophouden.’
Woorden uit de elfde eeuw van Tilopa,
West-Vlaanderen passeert en nu we Roeselare via Rumbeke zijn binnengestapt, flikkert de gouden zon op de Zilverberg. Drie renners van Deceuninck-Quick-Step, ze heten Yves Lampaert, Tim Declercq en Bert Vanlerberghe, maken een plaspauze op training voor de laatste voorjaarsklassiekers van dit najaar. Zo vreemd was ook voor hen dit jaar, maar het is in het Sterrebos wat verder dat plots een mevrouw naast ons stevig doorstapt. Zij spreekt ons aan en zo begint dit interview met haar vragen. ‘De Tijd, een maand wandelen, 474 kilometer, met mensen praten’, zijn de antwoorden.
En zij? ‘Stoffels komt van Christoffel, dat ‘drager van Christus’ betekent. Je kan dat verstaan zoals je dat wil. Je kan dat heel groot zien. Mijn voornaam is Lieve. Twee keer, met mijn voornaam en mijn familienaam, word ik gepusht om met liefde en mededogen naar de wereld te kijken.’ Lieve Stoffels is 77, was verpleegster in het Brusselse Bordet-ziekenhuis, trouwde en kreeg vier kinderen. ‘Drie jongens en een meisje. Mijn dochter ging in het leger, daar lachten haar broers wel mee. Een zoon werkte aan de universiteit in Gent, een zoon woont in Canada en een andere in Antwerpen. Een zeer lieve jongen.’
Werkte, dat is de verleden tijd en die snijdt. ‘Mijn zoon pleegde zelfmoord. Natuurlijk is dat heel erg, omdat hij verdriet moet hebben gehad. De vraag is: is dat mijn verantwoordelijkheid? Of is het zijn verantwoordelijkheid dat hij uit het leven stapte? Zo heb ik geprobeerd verder te leven. Ik wil niet meer op mij nemen dan nodig is. Dus ook geen schuldgevoel dat me niet helpt.’
Dat gebeurde niet in 2020, maar in een jaar met zoveel afscheid en verdriet denkt iedereen toch aan zijn eigen tranen. Mevrouw Stoffels wandelt stevig door, dat doet ze elke dag. Met reden. ‘Uit het verleden probeer ik over te houden wat je vandaag goed kan doen. Mijn man is ziek en ik draag mijn steentje bij door voor hem te zorgen en er zelf voor te zorgen dat ik niet ziek word. Ik doe boodschappen voor hem. Maar ik ga ook iedere dag wandelen. Zo blijf ik gezond. Ik probeer me te amuseren door, zoals straks, naar de breiclub te gaan. Ik lees. Nu ben ik aan een boek over het geloof bezig. Ja, ik geloof. Maar is een atheïst zo ongelovig? Zijn de waarden van de Verlichting geen vorm van geloof? Ik geloof in God, maar ik heb hem of de Kerk niet nodig om in het goede te geloven. Ach, je kan daar dagen over praten zonder iets te zeggen. Want je weet niets. Misschien is dit al mijn hemel: alles wat ik doe.’
Mevrouw Stoffels stapt weg, naar haar man en naar de breiclub, maar in gedachten stapt ze nog lang mee. Door Rumbeke, over de Sasbrug in Izegem waaronder het enorme binnenschip Euphory zacht verder schuift, in Kachtem en aan het Rhodesgoed zit mevrouw Stoffels nog mee op een bankje. Zelfs een dag later stapt ze hier nog. Langs koeien in de Kleine Boterweg. Voorbij de groentegigant Ardo, waar de negen jaar geleden overleden stichter Edward Haspeslagh nog vereeuwigd staat op de achterkant van een verkeersbord. De laatste maïs werd eerder op de dag afgereden. Hier ligt bloemkool in een enorme aanhangwagen. Dag mevrouw Stoffels. Neem wat bloemkool mee. Stoof ze lekker warm voor uw man. Het ga jullie goed.
Zacht kringelt rook uit een schouw in Tielt. We staan voor de poorten van de matrassenfabrikant Latexco. Toen eigenaar Luc Maes in het voorjaar wat meer tijd maakte om te fietsen, viel hem iets op. ‘Ik zag bij het huisvuil heel veel matrassen staan’, zegt hij. ‘Het leek me dat de mannen in de lockdown moesten doen wat ze hun vrouwen lang beloofd hadden: grote kuis.’ Zijn glimlach is nu kamerbreed: ‘We hebben dit jaar echt goede zaken gedaan. Ik denk dat onze omzet met 15 procent steeg. Op ons bedrijf had corona dus geen impact. Alleen voor onze vestiging in Amerika was het lastig. Door de strengere migratiewetten van Trump en daarbovenop die covidaffaire was het voor mensen van bij ons lastig om het land binnen te raken.’ Latexco bestaat sinds 1955, het was Maes’ vader die het bedrijf oprichtte. Ondertussen werken 370 mensen in de vestigingen in België en hebben ze fabrieken in de VS, in Indonesië en Spanje. Maes, al 25 jaar cosponsor van de wielerploegen van Patrick Lefevere, noemt zichzelf een oorlogskind. ‘Ik ben geboren in ’41, ik hoor de vliegtuigen die vanuit Engeland naar Duitsland vlogen om ginder te bombarderen nog overvliegen. Dus ik panikeer niet snel. Vrijdag 13 maart, toen de eerste lockdown afgekondigd werd, hebben we nog veel pinten gedronken. We dachten dat het misschien de laatste zouden zijn. Achteraf gezien hadden we dat beter niet gedaan. Met al die besmettingen…’
Hij roept er An Vanderschaeghe bij. Zij is hr-directeur bij Latexco. Wat deed het bedrijf? ‘We zijn heel snel begonnen met bewegwijzering. We verplichtten mondmaskers. We maakten een A- en een B-team van bedienden, die afwisselend thuis en hier konden werken. We lieten dertig schermen van plexiglas maken. We stelden personeel aan dat ontsmettingsrondes deed. Kortom: we riepen een speciaal covidbudget in leven.’ Maar, zegt Maes: ‘Eigen aan de cultuur, misschien is dat typisch West-Vlaams, is dat veel mensen liever gewoon naar de fabriek kwamen werken dan thuis te zitten. Dat hebben we mogelijk gemaakt.’
Vanderschaeghe: ‘Een beetje verderop hadden we nog een leegstaand pand. We hebben dat ingericht met flexburelen zodat wie dat wilde daar kon gaan werken in plaats van thuis. Ja, dat was een succes.’ Maes besluit: ‘Uit toevalligheden ontstaan soms de heftigste vormen en ideeën. We knokken verder.’
Heftig? Vijf dagen wandelen was goed voor 132.960 stappen. Voorbij Tielt zullen we straks West-Vlaanderen buitenstappen, maar nu gaan we liggen en lezen voor het slapengaan één zinnetje uit het tweede dunne boekje in de rugzak. ‘In tijden van besmetting’, heet dat en Paolo Giordano schreef het. Op pagina 53 is dit de eerste zin van hoofdstuk 19: ‘De wereld is nog steeds een prachtig wilde plek.’
2. ‘Maar ja’, zegt vader en we drinken nog eens van onze koffie. De meanderende GR128 leidt naar Drongen , het dorp van onze jeugd en waar hij nog altijd woont. Het pad verrast zoals 2020 dat deed. In de lente kwam het virus, in de zomer namen we afscheid van moeder. Maar ja.
Achter de voorruit van een werkmansbusje in Tielt ligt Het Laatste Nieuws, regio Mandelstreek, op het dashboard. Je kan zomaar meelezen. Eveline, die BV’s in de val lokte, blijkt een man te zijn. Hij deed het voor de seksuele opwinding. Eronder heeft een biostatisticus het over de beperking van contacten. ‘We moeten dit langer dan een maand volhouden.’
Het is donderdag 9 oktober, het kan 17 graden Celsius worden en uit een wolkje bovenaan de krant valt regen. Het nieuws leek ver weg deze ochtend in de kamer Cyriel & Adrienne Snaet-Desplenter, mooie naam voor kamer 3 in wat ooit een koeienstal was. Cyriel en Adrienne waren de grootouders van Jacques Maes, zijn echtgenote Katty liep al jaren met een droom rond en in oktober 2019 opende ze Abeellogies. In haar eerste lente kwam Covid-19. Katty kan enkel hopen op betere tijden voor haar B&B. Er was vannacht nog één andere gast, een Duitse zakenman, maar lockdowns zijn helaas slecht voor zakenreizen, gestolen weekendjes en B&B’s.
Wat hebben Vlaamse straten heerlijke namen. Spel de Marialoopsesteenweg maar eens, de Sint-Pieterswegel, de Mankemerriestraat, de Woestijnbosstraat of de Katteknok. Allemaal op een Tieltse zakdoek, voor en na de Poelberg, waar ‘wie een H. Mis wil laten opdragen, kan dit door € 9 in een omslag te steken in de offerblok’ te lezen staat in een Mariagrot. Die 9 euro is een aanpassing, tot voor kort kon het voor 7. Je kan tegen betaling kaarsen aansteken en mits een vrijwillige bijdrage een plastic paternoster meenemen. Er is camerabewaking, ‘Onze Lieve Vrouw vewacht (sic) van elke bezoeker eerlijkheid’ en je krijgt wat schrik van de foto’s met eucharistische mirakelen. In het Zuid-Koreaanse Naju veranderde een hostie in een bloedend stuk vlees in de mond van een lokale gelovige. ‘Gebeurde vele malen.’
Heftige ochtend zeg, terwijl het maar een overgangswandeling zou zijn van West- naar Oost-Vlaanderen. Aan de grensovergang tussen Dentergem en Wontergem, waar alweer geen café, geen bakker en geen winkel te vinden is en dus de croissant moet uitgepakt worden waarmee Katty Verbeke me in Tielt inpakte. Met een standbeeld van oud-Tourwinnaar Lucien Buysse in de rug volg ik om 13 uur de livestreaming van de Nobelprijs Literatuur. Zweeds is lastig, maar je vertrouwt erop dat je in die uitleg wel ‘Cees Nooteboom’ zal verstaan. Louise Glück is al lang aan het vieren als het hier op dit bankje is doorgedrongen. Uit te spreken als Glick, blijkbaar. Als we zo gaan beginnen.
Grammene is gelukkig dichtbij en geluk zit in gelijktijdigheid. Hier stopt vandaag onze route van 16 kilometer, de vraag hoe we straks de 5 kilometer naar een bed in Deinze (en morgenvroeg terug, want elk eindpunt is na de nacht opnieuw het vertrekpunt) overbruggen, is nog niet beantwoord. Maar uitgerekend nu parkeert een man zijn mobilhome aan het kerkje met Leiezicht en bijna 30 jaar rondlopen met een notitieboekje heeft alvast geleerd wie makkelijk aanspreekbaar is. Gezichten zeggen dat, bewegingen, houdingen, een blik. Plak je een naam op die definitie, dan is dit het antwoord. ‘Thierry, Van Melle in twee woorden’, zegt hij. 67 is Thierry, twee jaar geleden ging hij met pensioen na 44 jaar bij dezelfde werkgever. ‘Al veranderde die wel vaak van naam. Ik begon in 1975 bij TeVeGenta, later werd dat EGW-teledistributie en dan Ebes, Electrabel en Telenet. 44 jaar met een camionette gereden voor depannages, herstellingen en wachtdiensten. Tof.’
De camionette ruilde hij bij zijn pensioen voor deze mobilhome en een paar dagen geleden vroeg hij Anne Klausing of ze geen zin had in een weekendje Leiestreek. Ze zijn van vlakbij, dat hoor je aan die heerlijk raspende Gentse -r. Hij van Kolegem bij Mariakerke, zij van Gent. Anne is 65. Zij ging op 1 maart met pensioen. ‘Ik heb één week kunnen vieren’, zegt ze glimlachend. ‘Voor 14 maart had ik een ticket voor de nachttrein naar Wenen. Vandaar zou ik doorreizen naar mijn zoon die in Tsjechië woont. Jaja, 14 maart, de dag van de lockdown. Natuurlijk heb ik dat geannuleerd.’
Dat deed pijn en laat die verleden tijd maar weg. Anne heeft last van wat allemaal wegviel: sociaal contact, ’s avonds iets drinken, wat gaat ze graag naar een jazzconcert. ‘Ze noemen me een duracellkonijn, maar tijdens de eerste lockdown ben ik mezelf tegengekomen. Ik ging elke dag wandelen, zoals ik al zo lang veel wandel, maar op den duur had ik geen energie meer om iets te doen. Mijn beloning viel immers weg.’
Thierry draait de luifel van zijn mobilhome naar beneden, klapt een tafeltje en drie stoelen uit. Hij zet koffie, haalt blokjes kaas en schenkt door Anne gemaakte kweepeerwijn in bekertjes. Ze waren net in Vinkt, waar ze aan de Muur der Getuigenissen van de oorlog leerden. Annes grote schrik dit jaar zat daar: dat politici met slechte bedoelingen dit jaar slechte ideeën kregen. ‘Ze weten nu dat je een land kan stilleggen en iedereen kan binnenhouden.’ Thierry googelde in maart ‘pandemie’, las over de pest en de Spaanse griep en denkt nu aan de ramp met de kernreactor in Tsjernobyl in 1986. ‘Ik had toen een vriend die kernfysicus was en ik mocht van hem niet buiten’, zegt Anne. ‘Zes maanden kochten we toen geen melk.’ Thierry: ‘We hadden toen moeten binnenblijven. Onlangs hoorde ik Miet Smet in het programma van Jan Balliauw (VRTjournalist, red.) over de ramp. Armand Pien (de inmiddels betreurde legendarische weerman, red.) had wel gewaarschuwd voor de wolk uit Tsjernobyl, maar Miet Smet (op dat moment staatssecretaris voor Leefmilieu, red.) minimaliseerde het. Erg toch.’
Ach, de politiek, laat ons naar de wandelweg kijken. Thierry stapte zelf ooit vijf dagen over de GR128, in de sandalen waarin hij ook vandaag rondloopt, 30 kilometer per dag. Een van zijn kleinzonen stapte een stuk mee en aan de Kemmelberg belandde hij op de set en de laatste draaidag van een Vlaamse miniserie over de Eerste Wereldoorlog. Thierry schoof mee aan de barbecue en verwarmt zich aan de herinnering, zoals hij dat later zal doen aan wat deze ochtend gebeurde. ‘We hadden onze mobilhome op de parking van een sportclub in Nevele gezet. Deze morgen kwam een andere aangereden. Daarin zaten Rodrigo en Gisele, een jong koppel uit Mexico, ze reizen door Europa. Ze acteren en maken muziek. Kijk.’ Op zijn iPhone speelt een video. We kijken naar Rodrigo en Gisele die voor Thierry en Anne op de ukelele een liedje spelen, en ze zingen. Op de Spotify-soundtrack van deze wandeling langs de GR128 voegen we het Elvis Presley-origineel toe: ‘Wise men say/Only fools rush in/But I can’t help falling in love with you.’
Achterin de mobilhome rijden we naar Deinze, voor een nacht aan de Leie, ’s ochtends brengt een taxi ons weer naar Grammene. Thierry en Anne zijn weg, maar het pad langs deze dode Leie-arm maakt veel goed. Gakkende ganzen vliegen over naar warmere oorden. Bevers hebben bomen doorgebeten. Het dunne paadje leidt langs een kruisje voor Agnès Desimpel, moeder van drie kinderen, die op dit veld bij het rooien van de aardappelen een obus vond. Toen Agnès hem in de Leie wilde gooien, ontplofte die. Twee dagen later, op 26 september 1979, stierf de boerenvrouw. Misschien als laatste oorlogsslachtoffer. Wat verder is een prachtige Eiffel-spoorwegbrug, van de afbraak gered door de betreurde Laurent Vanhaesebrouck. Voor hem heet ze nu de Lorenzobrug.
Hoe zullen al die namen van 2020 herdacht worden? Van zij die het niet haalden. Van zij die vochten. Zal iemand het boek van 2020 schrijven of is het al geschreven? Lies Scheerlinck, die op de Markt in Deinze boekenzaak Letters & Co uitbaat, vindt de vraag moeilijk. Iets van Louise Glück heeft ze niet. ‘Maar een boekje waarin een diep verlangen naar troost zit, is ‘Bult’ van Mieke De Maré’, zegt ze. Voor nu, deze tocht, raadt ze het lichte boekje ‘Madame Pylinska en het geheim van Chopin’ van Eric-Emmanuel Schmitt aan. 93 bladzijden muziek in woorden, stilte, een Poolse dame die de schrijver leert luisteren (‘Vrekken luisteren alleen met hun oren, maar je moet juist genereus zijn: luister met je hele lijf’) en hij die leert hoe je in de ochtend een madeliefje plukt zonder dat de dauw eraf valt, die kringen maakt in het water om te leren wat resonantie is en die de liefde gaat bedrijven. Allemaal om Chopin te kunnen spelen. Met een heerlijk wist-je-datje stuurt Lies de wandelaar weer op pad: ‘Wist je dat in het huis waar ik nu boeken verkoop ooit de stoffenwinkel was waarover Erwin Mortier in ‘Marcel’ schreef?’
Zo gaat het leven. Stoffenwinkel wordt boekenwinkel en iets verderop werd een bloemenzaak een brasserie. Nogal verrassend zelfs. Toen Bruno Dhaenens op een dag thuiskwam en zijn vrouw vertelde dat hij iets had gekocht, dacht zij dat het een nieuwe jeansbroek was. ‘Ze heeft een maand niet gepraat met mij’, zegt hij glimlachend. Deze zaak kwam al boven op zijn brasserie BrunO. Later kwam er nog een B&B bij en hij was in deze stad al schepen van Toerisme.
Wacht eens. Deinze? Is dat niet de gemeente met burgemeester Jan Vermeulen die, voor de nationale politici, mondmaskers verplichtte in winkels? Die CD&V-burgemeester die door zijn eigen partijgenoot Pieter De Crem, toen nog minister van Binnenlandse Zaken, werd teruggefloten? Om dan toch gelijk te krijgen. ‘Onze burgemeester heeft een zesde zintuig’, zegt Dhaenens, Open VLD’er en dus géén partijgenoot. ‘Iedereen lachte ons uit, maar Jan verplichtte ook als eerste om eenrichtingsverkeer op de voetpaden te organiseren. Niet veel later deden ze hetzelfde in Antwerpen en aan de zee. Ik hoef geen partijgenoot te zijn om zijn verdienste in de verf te zetten. De coalitie trekt aan één zeel.’
De vraag is onvermijdelijk, het voorval met De Crem indachtig en amper een week na de installatie van de nieuwe regering: heeft Brussel, na anderhalf jaar regeringsvorming, nog contact met Deinze en de buitenwereld? ‘Als minister van Financiën nodigde Alexander De Croo mij, samen met collega’s van Aalter en Nevele, twee keer uit voor een lunch op het kabinet. Zo stak hij zijn voelsprieten uit. Ik hoop dat dat nog kan.’
Dhaenens is 52 en soms schrikt hij. Deze week liet een jongen van 16 een fooi van 8 euro achter in zijn restaurant. ‘In zijn portefeuille zag ik nog briefjes van 100 euro zitten. Hebben die mensen geen voeling meer met de werkelijkheid? Toen ik mijn plechtige communie deed, kreeg ik een pen van Parker. Vandaag krijgen ze de nieuwste iPhone.’
Als ondernemer zou je dat toejuichen, maar als politieker die naar eigen zeggen zorgzaam wil zijn voor alle Deinzenaars vindt hij dat kras. Al snel bedachten ze Deinze Helpt. Er werden massaal mondmaskers gemaakt en in 19.000 brievenbussen geleverd, ze namen zelfs een stockje over van de burgemeester van Gavere. ‘Nu zitten we met een oorlogskas met mondmaskers.’ Onlangs bedachten ze een actie als dankbetuiging voor de mensen in de zorg, voor de inwoners van Deinze en als steun voor de middenstanders. Even origineel als aandoenlijk. ‘We droomden al jaren van een reuzenrad bij de kermis, maar dat lukte niet omdat Deinze te klein is. Maar omdat wij na de eerste crisis de eerste stad waren die weer een kermis toeliet en de proteststoet van de foorkramers naar Brussel in Deinze vertrok, deden ze iets terug voor ons. Volgende week komt het reuzenrad van Blankenberge voor een maand op het Sint-Poppoplein.’ Het idee? Tweeduizend Deinzenaars die in de zorg werken, mogen er gratis op. Voor alle anderen wordt met een spaarkaart gewerkt. Wie in 15 winkels in de stad koopt en zo 15 stempels verzamelt, mag er gratis op. ‘Natuurlijk is dat nooit voor iedereen goed. (lacht) Soms denk ik dat een kraam met zure beerkes en azijn ook zou marcheren.’
Een rondje in de lucht met uitzicht op de Leiestreek is geen gedenkteken, want vluchtig en zo voorbij, maar wel een fijne dankbetuiging. Maar verder wandelend langs de Leie komt de realiteit van 2020 steeds dichterbij. Voor iedereen was dit jaar hetzelfde en voor iedereen anders. Misschien komt nu het moeilijkste van deze tocht. Op de site van de Grote Routepaden toonde de kronkelende cursor dat de GR128 door Drongen zal lopen. Daar liggen herinneringen van een heel leven en van het recentste verleden.
Wegduwen is onmogelijk. Elke stap wordt zwaarder. De schoonheid van het Kasteel van Ooidonk, de prachtigste villa’s in schildersdorpen Deurle en Sint-Martens-Latem – waar in het kot blijven redelijk comfortabel leek – en al die bootjes die Twijfelaar, Marina of Walvis heten, leiden niet meer af. Alleen het water scheidt het heden van vroeger, maar het oude veer tussen Latem en Baarle niét nemen, is slechts uitstel. Eén keer moeten we toch een brug over en zo het dorp binnen.
Tussen de spoorweg in Drongen en het dorpsplein is het goed 700 meter stappen. Die weg is bekend terrein. In dit dorp woonden we, oma en opa ook, bij Roger Dekeyser werd de eerste fiets gekocht, bij bakker Haenebalcke die er nog altijd is heerlijke chocoladebollen. Maar op het kerkhof ligt een beste vriend en rust het halve dorp. Als kind toonde moeder het huis waar ze geboren werd, honderd meter voorbij de spoorweg. Later woonde Erwin Mortier er en een boek dat hij ooit toestuurde (‘Terug naar Jeruzalem’ ), signeerde hij met deze woorden: ‘Geschreven in het huis in Drongen…’ Een paar honderd meter verder staat het huis waar moeder later woonde, bij haar ouders nog, tot ze in 1961 trouwde. Ze was al 31. Tussen die twee huizen ligt het funerarium. Op 29 augustus namen we daar afscheid van haar. Dat kon met 40 mensen.
Vader haalt me op aan het dorpsplein en vanavond eten we samen. In zijn wasmachine draait hij eerst de doorzwete jas en fleece. Ik slaap in mijn jongenskamer met uitzicht op mijn wereldbeeld van toen: een wei met schapen en een oude wilg. ’s Nachts is er gestommel beneden, ’s morgens ligt de fleece op de verwarming. Die heeft hij daar zorgzaam gehangen. 84 is vader en na bijna 60 jaar huwelijk nu alleen. De laatste jaren waren niet gemakkelijk geweest. Hij nam de zorg voor moeder, die zes jaar ouder was, op zich. Echt tot die laatste dag thuis, begin augustus… Bijna drie weken later overleed ze op dezelfde dag als haar zoon en onze broer ooit was gestorven. Allebei 24 augustus. Toeval, maar wel bijzonder.
Dat 2020 haar laatste jaar werd, had niets met corona te maken, maar voor ons is dit jaar dus meer dan een virus. Buiten kwam ze al jaren niet meer. Aan de trap was een traplift, een buurtvrouw kwam helpen, er was verzorging. Ze las de krant nog. ‘Ik heb me dikwijls afgevraagd of ze nog veel van de wereld en dus van corona meekreeg’, zegt vader. ‘Dat weet ik niet. Ik vond het ook niet nodig om ernaar te vragen.’
Een paar dagen na die laatste dag in de zomer gingen we samen een kostuum kopen voor de afscheidsdienst. De herdenking voor moeder, een gelovige vrouw, gebeurde niet in de kerk, maar intenser kon niet. In het rouwbericht stonden deze woorden van Heinz Kahlau: ‘Als de mens een moeder had die hem opneemt aan het einde, zoals een moeder hem weggaf aan het begin, hoe licht zou de dood zijn.’
Nu stopt hij een pizza in de oven die we delen. Ik durf het bijna niet te vragen, maar ik vraag het toch: is alleen zijn lastig? ‘Natuurlijk mis ik haar’, zegt hij dan. ‘Maar de laatste jaren voelden toch al als alleen zijn. Ik heb nooit iets gemist en heb geen seconde spijt van die jaren. Maar ja. Nu doet de rust me wel goed.’ Dan, lachend: ‘En ge zijt van mij nog niet af, zulle.’
Gerustgesteld zet hij me een ochtend later weer af op het Dorpsplein. Wat later dan normaal, eerst hebben we de regenbuien laten passeren. Onder een boom aan het oude Leiebrugje schuilt Jan Rozek, 36-jarige ingeweken Drongenaar, historicus van opleiding, maar na een extra opleiding bouwkunde tot voor kort aan de slag in een architectenbureau. ‘Door de lockdown was ik technisch werkloos en van die recul heb ik gebruikgemaakt om na te denken. Toen mijn baas me belde dat ik terug kon komen, liet ik weten dat ik zou stoppen.’ Corona als katalysator? ‘Ik wilde veel meer in mijn eigen ritme komen en ik had toch het gevoel te veel op een tgv te zitten waarvan we niet weten waarheen hij rijdt. In transitie van bovenuit geloof ik niet zo, dus heb ik zelf beslist even tijd te nemen en uit te kijken. Wat ik ga doen? Ik zie het nog wel.’
Voor zijn zoontje Viktor van 6 en dochter Juliette van 3 zingt hij ‘Les copains d’abord’ van Brassens en ‘Salade de Fruits’ van Bourvil. Kleine vrolijke liedjes vol vaderliefde. ‘Ik lees veel over geschiedenis, over de maatschappij en over filosofie. Misschien wel in de zoektocht om een betere versie van mezelf te worden. Mijn grootvader was een Pool die in Charleroi en La Louvière in de mijnen kwam werken. Vorig jaar was ik in zijn geboortedorp Miechowice. Ik spreek geen Pools, dus met mensen praten ging niet, maar ik had wel het gevoel dat mijn grootvader op mijn schouders zat. Geschiedenis is chaos: de meeste kantelmomenten zijn gevolgen van het toevallig samenkomen van gebeurtenissen. Ik heb het gevoel dat we opnieuw aan de vooravond van een historische clash staan. Al staan we natuurlijk constant op kruispunten.’
28.153 nieuwe stappen brengen de wandelaar van Drongen naar Destelbergen. Aan Afsnee vraagt iemand waar we heen moeten en eindelijk kunnen we ‘naar Limburg!’ roepen. Via de Blaarmeersen wandelen we dwars door Gent in de zon, langs de Oude Beestenmarkt en het oude RTT-gebouw waar beneden Kobe Desramaults nog tot 12 december in zijn Chambre Séparée kookt. Aan de Schelde loopt een oude klasgenoot met zijn vrouw. We drinken een koffie in Het Schippershuis en schrijven onze naam op het registratieblad. Een dag later blijkt de Damvallei in Destelbergen een prachtig stukje natuur te zijn, al hoor je de E17 voortdurend. Of is het de R4? Er is niemand om het aan te vragen. In Laarne zijn leuzen op de cafés en winkels geschilderd: ‘Z’es van eure kaba’ en ‘Een sna(c)k en een beete’. Op het raam van een woon-zorgcentrum: ‘Al ligt er slecht nieuws op uw talloor, er is maar 1 weg: rechtdoor.’
Avond in Wetteren en nu kan er nog gegeten worden. Het is 12 oktober. Pasta Sarah zou openen op 23 maart en in deze voorwaardelijke wijs zit de ramp. Haar restaurant, dat ze met haar man als innemende gastheer leidt, opende ze met takeaway. Half juli brandde vlakbij de oude schutterstoren van Wetteren af. Pasta Sarah werd geëvacueerd. Vanavond heeft ze schrik voor de strengere maatregelen die eraan komen. ‘2020 moest mijn jaar worden.’ Sarah Vagenende heet de kokkin, maar omdat dit verhaal geen vaag einde kan gebruiken, bellen we haar later. Het is 17 november, alweer een maand lockdown verder. Sarah komt aan de telefoon: ‘Gisteren is mijn grootmoeder overleden.’ 2020.
Nog één telefoon moeten we doen. Hoe ging het met dat reuzenrad in Deinze? ‘Dat stond er twee weken’, zegt Bruno Dhaenens. ‘Op 1 november moesten we er door de verstrengde maatregelen mee stoppen. Spijtig. Het marcheerde . Gelukkig mocht het oliebollenkraam wel blijven . Alle zorgpersoneel kreeg een bonnetje en de stempelkaart voor de steun aan de middenstand bleef. Wie vijftien stempels heeft, mag vier oliebollen halen.’
3. 吴 阿池 is zijn naam en in Moorsel houdt hij café Tipken open. Het dorp verloor dit jaar ex-burgemeester Ilse Uyttersprot en uit zijn land ontsnapte het virus. Achi Wu kent Wuhan, hij studeerde er. ‘China en het Westen hadden hun kennis sneller moeten delen.’
Iemand zei: ‘Je schrijft wel weinig over de natuur waar je door wandelde.’ Mea culpa, inderdaad, ze is nochtans zo mooi.
Deze ochtend nog, vanuit Wetteren, pad door natte weiden en dan schurend langs de Schelde, waar het voetveer je naar Schellebelle kan overzetten. Dichtbij liggen de Kalkense Meersen, je loopt door het Heisbroek waar je de porseleinhoen en de bruine kikker zou kunnen zien, richting Uitbergen. Een oud bord van B.L.O.S.O., logo jaren 70, toont net leesbaar oefening 12: ‘Tweemaal veren in buigstand en dan springen tot zijwaartse spreidstand, de armen zijwaarts geheven.’ Je kijkt rond, geen mens te zien, het zou kunnen, maar zelfs jezelf zo bezig zien lijkt belachelijk. Bovendien sukkelt de niet-zo-geoefende wandelaar met een blaartje en vertrok hij deze ochtend na ondertussen 257.145 stappen als een kreupele. Vreemd hoe één klein open velletje op één klein teentje zoveel ellende veroorzaakt. Zoals één klein veertje een 53-jarige machine kan doen kraken. Springen in zijwaartse spreidstand is een slecht idee. Het is bovendien oppassen, wat verderop in domein Berlarebroek, waar het ‘nat en venig’ is. De grauwe deken met van die regen die niet giet maar miezert en waarvan je zo nat wordt, weegt op de wandelaar. Schoonheid wordt verblind door een grijs gemoed. Sorry Berlare. Sorry Donk. Sorry reiger aan het water. Warme wortelsoep in De Kalvaar maakt wat goed, zelfs al klinkt ‘Das Leben tanzt Sirtaki’ uit de boxen en valt het opgevangen gesprek tussen twee tafels niet mee: ‘Wa peisde gij van diene corona? Belachelijk hé. Het is Wereldoorlog Drie, maar op een andere manier. Zegt dat ik het u gezegd heb.’
Zou één gesprek niet over corona gaan? Het is de plaag van het jaar. Laat dit verhaal maar over plagen gaan.
Terwijl wij in ons kot zaten, waadde Filip Meersman met lange lieslaarzen door vijvers in Oost-Vlaanderen. Telewerken zat er voor hem niet in. Hij heeft geen vijver in de tuin en dat is zijn job. Op zijn busje aan een plas in Berlare staat ‘RATO vzw. Rattenbestrijding Oost-Vlaanderen.’ Naar Filip is het even zoeken, maar daar loopt hij dan. Aan de rand en in het water, tussen grassen en planten, op zoek naar wat hier niet hoort. ‘Watersla zoek ik’, zegt hij. ‘Ja, ook voor mij is het de eerste keer. Het is een nieuwe exoot, je vindt het bijvoorbeeld veel in Brazilië, en het komt hier omdat mensen die een vijver hebben zulke planten aankopen in tuincentra. Maar dat gaat woekeren, ze knippen dat weg en gooien dat rond. Jammer.’
In twee zinnen linkt Meersman oude en nieuwe plagen: ‘Alles wat exotisch is, moet weg. De norm is nul.’ Dat geldt voor watersla, dat geldt voor corona, het geldt voor het werk waar hij 15 jaar geleden aan begon. Berlare is Hamelen niet, Filip heeft geen fluit, maar rattenvanger is dus wel zijn job. ‘Muskusratten, bruine ratten en zwarte ratten. We doen dat in opdracht van de gemeenten. Maar omdat er bijna geen muskusratten meer zijn, nemen we er werk bij. Zoals watersla weghalen, bijvoorbeeld. Of stadsduiven.’
We zijn in de streek waar muskusratten ooit gegeten werden. Nog niet zo gek lang geleden kon je in Baasrode, bij Dendermonde, muskusrat op restaurant eten. ‘Lekker’, glimlacht Filip. ‘Rood vlees, smolt op je tong. Ze noemen muskusratten ook waterkonijnen en er is een parallel. Ze kunnen tot drie nesten per jaar hebben, met telkens zeven jongen. Tel maar. Ze kweken als waterkonijnen. Maar het zijn exoten, oorspronkelijk kwamen ze uit Noord-Amerika, en ze richten veel schade aan door gangen onder dijken te graven. Dus moeten ze weg. Dat lukt goed. Aan de randen van de provincie, in Ronse en het Meetjesland, vind je er nog wat.’
Filip is uit het water gekomen. Zijn gele laarzen zijn gloednieuw, uit zijn waterdicht pak haalt hij wat tabak en rolt een sigaret. Zijn gsm trilt, zijn ogen blinken: ‘Speuren vind ik de max. Met mijn kano op het water en zo aan de kant kijken naar strontjes of voetsporen. Met die watersla moet je dat natuurlijk niet doen. Ooit was ik opvoeder, maar dit doe ik liever. Lockdown? Ik zou zot geworden zijn. (zijn arm maakt een wijde beweging) Gelukkig is dit mijn bureau: de volle natuur. Ik kon niet thuiswerken.’
Wat zou hij daar trouwens doen? Facebook smeet hij ‘eraf’, zegt hij. ‘Je wordt ernaartoe gelokt, maar je wordt compleet down van wat je er leest. Mensen hebben zulke uitgesproken meningen, maar ze staan niet open voor anderen. Dat corona mensen samenbrengt, heb ik even geloofd. Nu denk ik net het omgekeerde. Ook van de politiek verwacht ik niets meer. Een coalitie met zeven? Kom. Vroeger stemde ik Groen, maar nu stem ik al jaren ongeldig. Mijn inzicht dankzij 2020 is eenvoudig: ik zoek in mezelf naar iets goeds en geef dat door. Dat kan simpel zijn, hoor. Gewoon een goeiedag. Of een klapke als dit.’
Dag Filip met het grappig geknipte haar, de opvallende tattoos en de oorringen. Vang je ratten, duiven en watersla goed en het klapke deed inderdaad deugd. Filip vertelde nog over zijn grote hobby: re-enactments van Vikings, vaak in Denemarken, waarin hij houtsnijder speelt. ‘Er was dit jaar maar één treffen, in Nederland, zonder publiek.’
Filip kijkt uit naar 2021. Met zijn woorden verdelgt hij de nevel aan de hemel en in ons hoofd en hart. Stappend naar Appels gaat er licht schijnen. Daar – zoals het spreekwoord zegt: ‘Vierde veer, goede keer’ – gaat de GR128 het water over en we nemen voorgoed afscheid van de Schelde. Andere wateren zullen komen. Ik maak een rekensom. 185 kilometer liggen achter me, nog 289 te gaan. Niet eens in de helft. Even achterom kijkend, terug over de Schelde, ligt wat voorbij is. Stel nu (stél) dat iemand zou zeggen dat verdergaan niet moet, maar dat ik enkel terug moet naar Kemmel. De gedachte bezinkt een moment en daar, eerst in hoofd en dan diep beneden in een zich omkerende maag, lijkt dat ondraaglijk. Zou onmogelijk lukken en dat is de levensles voor deze melancholicus: voor het eerst in mijn leven voelt vooruitkijken fijner dan terugblikken.
In mijn hoofd leg ik een plaatje op, een oud nummer van Paul Simon, het heet ‘Train in the Distance’. Weemoedig liedje, maar aan het einde zegt het ook dat: ‘The thought that life could be better / is woven indelibly / into our hearts and our brains.’ Zo gaat dat met liedjes: door Appels en langs Oudegem op weg naar Denderbelle staat het op repeat. Wat goed is, en al die dagen wandelen schermt je zelfs een beetje van de wereld af. Pas in café Bareelke komt hij weer binnen. Ook hier gaan de afgeluisterde gesprekken van vaste gasten, elk aan een tafeltje en hun pinten op anderhalve meter van elkaar, over corona. In het toilet een papier: ‘Beste leden v/d pronostiekclub wegens corona maatregelen zijn wij genoodzaakt onze jaarlijkse souper te verplaatsen naar latere datum wij houden – jullie op de hoogte het bestuur.’ 2020 heeft geen interpunctie nodig, elke dag lijkt op de vorige.
‘Wat doe ik hier’ was een boek van Bruce Chatwin en het is een vraag voor Dendermonde. In het filiaal van Standaard Boekhandel ligt ‘Faudt Nieuws’ naast ‘Ze zijn ons vergeten’ van Peter Mertens en onder ‘’t Peirt zoals ik het beleefde’ van Jan Huyghe. Belangrijke boeken liggen samen in de stad waar anderhalve meter aanschouwelijk wordt met deze stickers: ‘Hou 1 peirt afstand’. Dat het Ros Beiaard op 24 mei na tien jaar niet buiten kon, leidde tot net zoveel tranen als het traditioneel doet als het wél buitenkomt. Maar is Dendermonde niet meer dan dat paard? Nadenken helpt en met één telefoontje naar Mon Heuvinck spreken we morgenvroeg af in de Honky Tonk. Of dat een goed idee is? Mail naar Rik Van Cauwelaert, bekend om zijn liefde voor de muziek en de club. 13 minuten later antwoord: ‘De Honky Tonk! Ik kom daar al sinds mijn achttiende. En of ik Mon ken. (…) Helaas door corona ligt de activiteit daar stil. (…) Het is een van die jazzclubs waar de avonden en nachten altijd te kort zijn. (…) Je zal versteld staan als je verneemt wie daar allemaal is gepasseerd.’
We zullen het geen plaag noemen, maar ooit, op een dag, werd Mon Heuvinck verrast door een virus. Jazz, heette het, en omdat er geen vaccin tegen bestond, besmette hij zijn drie broers. Met hun vieren maakten ze overigens wel kans om als de Vier Heemskinderen op dat Ros Beiaard te gaan zitten, maar ma en pa waren van Denderbelle en door die bloedbaan sneuvelde dat plan. Op de Dendermondse zuiverheid zijn ze streng. Er klinkt al muziek in het Jazzcentrum, het huis vlak voor de stadsbunker waar de Honky Tonk Jazzclub sinds 1965 zit. Die vier Heuvincks hadden drie jaar eerder de Jeggpap opgericht, een dixielandachtige jazzband. ‘Ik speelde piano, maar een paar jaar later kwam Norbert De Taeye erbij en daar kon ik niet tegenop’, lacht Mon, 78 vandaag. Zo begon de geschiedenis en nu loopt Mon voor in dit huis door die geschiedenis. Wie hier allemaal kwam, mensenlief, hou u vast: Ray Charles, BB King, Charlie Watts (‘gene vriendelijke’), Fats Domino, Dee Dee Bridgewater, George Lewis (‘men beweert dat hij in Dendermonde een valling opdeed en daar later aan stierf’), Curtis Mayfield, Dana Gillespie (‘het lief geweest van Bob Dylan hé’), Leroy Jones (‘die ging in Dendermonde gewoon een pak frieten eten’), Toots natuurlijk. Al houden ze vooral van de grote New Orleans jazz: Lillian Boutté, Sammy Rimington, Wendell Brunious, Freddie Lonzo. Allemaal in de Honky Tonk.
Grote namen in deze kleine zaal, waar we nu binnengaan en waar voorzitter Albert Braeckman aan het poetsen is. Op mensen als Mon en Albert draait zo’n club. Normaal kunnen ze, ‘met de barstoelen erbij’, 106 mensen zetten. Na de eerste lockdown, met afstand en zo, 48. ‘Aan het einde van een normaal jaar hebben we 4.000 euro winst’, zegt Albert. ‘Per optreden zo’n 400 euro. Drank inbegrepen hé. Maar de winst van vorig jaar is al lang op. In februari kochten we een nieuwe piano. Die kostte 5.000 euro. Normaal betaalden we die in twee jaar af. Maar 14 dagen na onze aankoop sloot corona alles. Van de cultuurraad krijgen we 530 euro coronasubsidie. Dat is iets. Hoeveel subsidie we anders krijgen? 269 euro. Voor een heel jaar.’
19 september was nog een mooie avond. Verjazz Combo, een Belgisch-Nederlandse band, kwam The Great American Songbook spelen. Een grotere band was onmogelijk, ook op het podium is anderhalve meter nodig. ‘Normaal hebben we dik twintig optredens per jaar, nu zijn we zeker de helft kwijt. Volgend jaar? Op 13 februari staat Dana Gillespie gepland, maar dat weten we nog niet. (hij overloopt de lijst) De Ginger Pig Jazzband zou op 21 november een laatste keer komen, die mannen zijn allemaal de 80 voorbij. Gaat dat volgend jaar nog lukken? The New Orleans Roof Jazzmen. Scotch, No Soda!’
Gelukkig is jazz improviseren, maar op dat virus had niemand gerekend. Eén foto in de hall of fame valt op. Het is die van Manu Dibango, Kameroener, hier gespeeld, maar op 24 maart gestorven in Parijs. ‘Door corona’, zegt Mon. Wat zou een goed nummer zijn dat troost? Mon twijfelt niet. Hij gaat naar de computer, tikt www.youtube.com in en daarop ‘Ken Colyer Going Home’. ‘Daar begin ik elke dag mee’, zegt hij. Nu klinkt de muziek en Mons voet tikt zachtjes mee. Hij gaat rechtstaan, achter de stoel waar hij net zat. Duizenden keren gehoord, maar kijk naar die oogjes, dat opklarende gezicht en de jazz die doet wat jazz moet. Mon verzet zacht swingend een voetje op zijn tegel. Going Home. Haha, Mon lacht: ‘Jaja, een goed nummerke bij een jaar waarin we in ons kot moesten blijven.’
Op weg terug naar Denderbelle en dan via de sluis alweer een rivier over, dit is de Dender, stormt een keffende hond, type deurmat, op de wandelaar af. ‘Lady, kalm!’, roept het baasje. Er lopen wat honden rond in Vlaanderen en allemaal blaffen ze zich de ziel uit het lijf als je passeert. Verderop, een dag later, zal ik gewaarschuwd worden: ‘Binnen zonder bellen = buiten zonder ballen.’ Stilaan valt iets op. Het is half oktober, alle witte lakens zijn binnengehaald. Als er ergens iets hangt, is het een Vlaamse Leeuw. Gisteren nog, in Oudegem, aan een huis met daarvoor een tweedehands witte lijkwagen waar Begrafenissen Dezutter NieuwpoortKoksijde-Middelkerke ooit mee rondreed. Erop een sticker van het Vlaams Belang: ‘Niet mijn regering.’ Er is niemand thuis.
Mespelare-Gijzegem-Herdersem, de pijlen zijn duidelijk, ze leiden naar Moorsel. Aan het eind van de zomer, voor een wandeling met robotchirurg Alex Mottrie, was haar foto aan vele ramen al opgevallen en deze woorden: ‘Ilse, bedankt.’ Op 4 augus tus werd Moorsel wakker met slecht nieuws. Ilse Uyttersprot, van hier en ex-burgemeester van Aalst, was dood teruggevonden in haar appartement. 53 was ze geworden, en dat is jong om te sterven. Over Moorsel viel een doek van rouw dat daar enkele maanden later nog ligt. Haar vader Raymond was de laatste burgemeester van het dorp voor de fusie van 1976 met Aalst. Hij was pas 51 toen hij stierf, en nu heeft hij zijn eigen straat. Op de hoek van die Raymond Uyttersprotstraat en Moorsel-Dorp ligt café Tipken. Van buiten al zie je binnen een grote ingekaderde foto van zijn dochter. In de hoek een zwart rouwbandje.
Ik vraag een koffie. Er is geen andere klant. De cafébaas ziet de rugzak en vraagt hoe ver ik nog moet. Hij komt erbij zitten, zet zijn mondmasker af en zo gaat een andere wereld open. ‘Mijn naam is Achi Wu’, zegt hij. ‘In 2008 kwam ik uit China naar Aalst. Ik kende er mensen en kon in een restaurant gaan werken. Dat deed ik tot onlangs. Op 3 september nam ik Tipken over. Ik houd ervan om met mensen te praten en op café kan ik dat beter dan op restaurant.’ In zijn taal schrijf je het als 吴 阿池, het eerste karakter staat voor Wu. Achi Wu dus, in Moorsel, tijdens een wandeling die over 2020 gaat, over het leven en over hoe corona dat bepaalde. Dan stap je binnen omdat een foto verwijst naar het lokale drama van dit dorp en kom je bij iemand die uit dat grote land komt waar dat kleine virus ontsnapte. ‘Vorig jaar in november, misschien al december, hoorde ik een collega voor het eerst over corona vertellen. Nobody took it serious, zelfs niet in China. Maar toen Wuhan en snel heel China in lockdown ging, had ik het gevoel dat Europa het nog altijd niet begrepen had.’
Achi Wu wel. ‘Ik zou eind januari naar China vliegen om het Chinees Nieuwjaar te vieren. Snel werd duidelijk dat dat niet kon, ik moest die vluchten annuleren. Maar in China werd natuurlijk wel veel gereisd, iedereen ging dan traditioneel naar huis, en zo reisde corona rond. Vanuit Wuhan.’
De naam valt: Wuhan. Je aarzelde toch wat. In februari vroeg de huisdokter nog grappend of ik ‘toch niet in China was geweest’. De diagnose was griep. Snel nadien lachte niemand meer. Nu vragen naar Wuhan is vragen naar stigma. Delven naar een wonde. Achi Wu knikt, zegt dat hij in Aalst door niemand scheef bekeken werd, maar verrast dan toch. ‘Ik ben geboren in de provincie Fujian en toen ik 20 was, ging ik in Wuhan studeren.’ In café Tipken in Moorsel kun je dus botsen op iemand die in Wuhan woonde. ‘Drie jaar studeerde ik er. Wuhan ligt op duizend kilometer van mijn geboortestad en is enorm groot. Er wonen 11 miljoen mensen en er is veel industrie. Optic-electronic, automobiel, ijzer en staal, farmaceutische bedrijven… Een moderne stad. Ik woonde er in een studentenhome en daar aten we ook. Zelf koken gebeurde niet.’
Zo kwam Wu nooit op de intussen beruchte seafood market waar het coronavirus ontsnapt zou zijn. Waarover Paolo Giordano schreef: ‘Men veronderstelt dat dit alles is gebeurd in China, op een markt in Wuhan waar levende exemplaren van verschillende wilde diersoorten dicht op elkaar gevangen zitten. (…) Hoe dan ook, velen hebben het verhaal van SARS-CoV-2 in een paar woorden samengevat: ‘In China eten ze heel enge beesten. Levend en wel.’ Wu schudt het hoofd. ‘In China geloven niet veel mensen meer in de voedingswaarde van wilde dieren en de regering verbiedt de handel erin zelfs. Maar je kan niet 100 procent uitsluiten dat er nog altijd mensen zijn die het kopen of verkopen. Wat bijzonder jammer is, is dat China en het Westen niet sneller hun ervaringen met het virus met elkaar gedeeld hebben.’
Hij haalt er zijn smartphone bij. Niet om berichten uit Wuhan te tonen, behalve met oud-medestudenten heeft hij geen contact met inwoners van daar. Hij toont Alipay, de betalingsapp van Alibaba, die ook gebruikt wordt om informatie door te geven over de pandemie. Voor ons onbegrijpelijk, maar hij legt het uit. Eerste lijntje: Hongkong, 165 besmettingen vandaag, 5.213 besmettingen in totaal, 105 doden, 4.943 genezen. ‘Je kan het aantal infecties live volgen.’ Betrouwbaar? Hij gelooft het wel. ‘Zelf ken ik overigens niemand die besmet raakte. De lockdown was een echte lockdown. Stay home was stay home. Hier zijn nog altijd mensen die het niet au sérieux nemen. Daar waren er in een grote stad drie besmettingen. Gevolg: iedereen werd getest en alles werd nagegaan. Waar ben je geweest, welke bus nam je, bij wie was je? Je kan dat controle van de overheid noemen, maar het werkte.’
Zijn geannuleerde tickets naar China kreeg Wu door de vliegtuigmaatschappij volledig terugbetaald en nu is het wachten op betere tijden. Voorlopig zit het volgende Chinese Nieuwjaar bij zijn familie er voor hem niet in. ‘Het is duur en ik zou 14 dagen in quarantaine moeten. Dan wacht ik liever tot dit voorbij is. Ik mis hen.’ Aalst Carnaval dus maar? Hij glimlacht. ‘Ook dat is uitgesteld en dat maakt de mensen natuurlijk triest. Zelf heb ik er weinig mee, ik heb het niet met mijn opvoeding meegekregen. Maar het is zeker een enorm feest en ik vind het wel fantastisch om te zien hoe mijn vrienden ervan genieten. Ze zijn trots op hun stad.’
Aalst blijft even nazinderen in Meldert, waar het mooie Kravaalbos ligt en de passant wordt gewaarschuwd voor de vossenlintworm. Er wordt gevraagd om reekalfjes niet aan te raken, maar op de reiger in Berlare en een haas of vier na zag ik de voorbije tien dagen geen wild. Honden dus, ja, koeien, schapen en geiten natuurlijk en opvallend veel pony’s in tuin en weide. Wat doet een mens eigenlijk met een pony?
Zo verlaten we Oost-Vlaanderen en aan het venster van café In de Sportwereld in Mazenzele hangt een briefje: ‘Gesloten tot donderdag 22/10/20 wegens corona. Patricia positieve test, Rachel negatieve test maar 7 dagen quarantaine. Rachel.’ Rachel weet niet dat uitgerekend vandaag beslist wordt tot een nieuwe lockdown en dat heropenen voor veel later zal zijn. Wie hier al eens een droog worstje at of een Opalleke dronk, weet hoezeer Rachel in dit dorp gemist wordt. Iets verder leidt het pad langs een stal met daarop ‘’t Mazelhof’. Ga je toch weer aan een andere ziekte denken. Die oude kinderziekte, waar al lang tegen gevaccineerd wordt.
Middag in Mollem. Bierbron levert café Trapkes Op, buiten zie je een Vlaamse Leeuw hangen. Binnen sjaals, truitjes, blauw-zwarte vlaggen. Toen Patrick Kesteleyn dit café negen jaar geleden overnam, was hij al Club Brugge-supporter en hij was al Vlaamsgezind. Nogal hevig. Hij is van hier en als kind zag hij Club voor het eerst op het veld van RWDM. ‘Of we wonnen, weet ik niet meer. Wel dat Birger Jensen in de goal stond.’ De liefde was geboren en nu staat op zijn hand zelfs 1891 getatoeëerd. Dat is Clubs stichtingsjaar. Op het ingekaderde truitje de naam van ex-speler Eidur Gudjohnsen. ‘Eidur is in Brussegem opgegroeid, dat is een dorp verder. Toen ik scholier was, was hij miniem. (glimlacht) Maar hij maakte wel een schonere carrière.’ Vanuit Trapkes Op vertrekken voor elke match bussen met supporters. Ja, vertrokken. Patrick, 48 en tot hij het café runde aan de slag in de transportsector, mist normaal geen match. Maar dit jaar zag hij enkel de wedstrijden tegen Cercle en tegen Anderlecht. ‘Zelfs dat was anders. Je werd per bubbel gezet, niet op je vertrouwde plaatsen. Sinds de maatregelen kwamen ze in het café kijken. Maar ook weer per vier aan vaste tafels. Tijdens de bekerfinale tegen Antwerp kwam de politie controleren.’
Niet Club Brugge heeft ons binnengehaald, het was die leeuwenvlag. Patrick begrijpt dat en vertelt het bekende verhaal van de paplepel. Hoe hij als jonge gast al iets ging drinken in het café waar De Voorpost verzamelde en hoe hij altijd rechts stemde. ‘Al toen het nog Vlaams Blok was.’
Een paar dingen eerst: ‘In dit café komen net zo goed Anderlecht-supporters, geen probleem. En ik heb niets tegen Walen of tegen buitenlanders.’
Dan de maars: ‘Maar waarom moeten wij de spaarpot zijn van de Walen? Zien de politici niet dat de mensen bang zijn van de overlast die Brussel geeft? In Mollem gaat niemand naar Asse om te winkelen. Vroeger wel, maar er wordt meer Frans dan Nederlands gepraat. Dus gaat iedereen naar Merchtem. Ik noem mezelf niet racistisch. Iedereen is welkom. Als ze zich gedragen en als ze willen werken. Ik ken zelfs buitenlanders die voor het Vlaams Belang stemmen. Met 90 procent van hun standpunten ga ik akkoord. Alleen hun houding tegenover holebi’s vind ik te streng.’
Deze wandeling wil de temperatuur meten en in Trapkes Op is die de voorbije maanden gestegen. Na de verkiezingen van mei 2019 en toen er maar geen schot kwam in de regeringsvorming, hoopte Kesteleyn op nieuwe verkiezingen. Toen kwam de regering De Croo. ‘Daar voel ik me door bedrogen. Iedereen spreekt over democratie, maar wat is een democratie waard als er een cordon sanitaire bestaat? Ik denk dat ze in Brussel niet meer weten wat er leeft. Zoals Brussel-Stad, dat nét zoals Antwerpen goed wist wat er in de zomer met corona gebeurde, maar niets ondernam. Het gevolg is dat Brussel een broeihaard werd en dat wij alles over ons heen kregen. Toen daar een avondklok ingesteld werd, vroegen ze 23 randgemeenten mee te doen. Enkel Vilvoorde en Asse deden dat. Drie kilometer verder, in Merchtem, was alles open. Waar denk je dat die jongeren naartoe gingen?’
Het is vrijdagmiddag en net als Rachel in Mazenzele weet Kesteleyn nog niet wat ’s avonds zal worden aangekondigd. Schrik heeft hij wel. ‘Sluiten om 23 uur was al lastig. Normaal komt de voetbalclub op donderdag na de training iets drinken. Maar die trainen tot 22 uur. Tegen dat ze er zijn, sluit ik. De premies van de eerste lockdown volstonden al niet, gelukkig heeft mijn vrouw een inkomen. Ze is nachtverpleegster in het woon-zorgcentrum Eyckenborch in Gooik. Zo kunnen we overleven.’
Hoe ga je verder? ’s Ochtends, in Meise, koop ik onze eigen krant. ‘Horeca en sociaal leven in lockdown’, staat er en eronder in rode letters drie pijlers. Horeca dicht. Avondklok. Eén nauw contact. Om een vreemde reden mokert vooral die avondklok erin. Niet dat het zelf lastig wordt, integendeel, een man van middelbare leeftijd heeft zijn nachtrust nodig. Maar een avondklok was altijd voor oorlogen en dictators. Alleen is dit niet Aleppo en niet Noord-Korea. Schreven we plagen? De toestand is ernstig.
Toch gaat het leven door. Een koppel trouwt en rijdt in een met lintjes versierde Porsche het huwelijk binnen. Jean Van Buggenhout spit zijn moestuin om, wat hij te veel heeft aan andijvie, pompoenen, prei, wortels en kool verkoopt hij. Sinds zijn pensioen als VRTbeveiliger is dat nu zijn leven. Eigenlijk woont hij in Grimbergen, maar omdat hij hier wat ganzen heeft, mocht hij ook in april naar dit ‘tweede verblijf’. ‘Ik ben geen reisman, mijn reis brengt me gewoon elke dag naar hier. Bubbels? Maakt niets uit. Vroeger kende iedereen Jef van Paul van Pierke, nu kent niemand elkaar. Voor mij is het goed zo.’
En ook deze wandeling gaat door. Dat de horeca sluit, is een vergissing. De reca sluit, alle hotels en B&B’s blijven open. 14 dagen gewandeld en met babyzalf en ontsmettingsmiddel die de apothekeres uit Wolvertem meegeeft, kan er niets gebeuren. In ZemstLaar val ik op bed en ’s avonds zijn alle restaurants in de buurt volledig volzet. ‘Zelfs als ik vier restaurants had, had ik u moeten ontgoochelen’, zegt de man aan de andere kant van de reserveringslijn. Vilvoorde brengt redding. Met de taxi ben je daar snel. Aan een andere tafel eet een Vlaams Parlementslid van Groen, maar ik vraag niets. Het is voor iedereen het laatste zaterdagavondmaal.
Maar, Vilvoorde, met dit uitzicht op dat kanaal… Weten we nog wel dat dit rotjaar hier begon toen Frederik Vanclooster op Nieuwjaarsnacht verdween? Wij misschien niet meer, maar zijn ouders en zus zeker wel. Thuis ligt een bundel met gedichten die ze voor hem verzamelden en een maand later, bij het schrijven van deze letters, tik ik daaruit deze woorden van Luuk Gruwez over: ‘Het is onrechtvaardig dat het niet elke prins vergund is koning te worden. Maar laten wij ernaar streven, ook al zal het misschien een onmogelijke opdracht blijken, met onze woorden Frederik warm te houden.’
Voor zijn zus, zijn moeder en zijn vader begon de eeuwige avondklok al in de allereerste nacht van 2020.
4. Soms fietste Stijn Parente onder applaus van Gasthuisberg naar huis. Het was 20 uur en in 2020 was dat het uur van de zorg. Stijn is verpleger en dat fietsen doet hij nog. Ook de zorg bleef. Alleen het applaus viel weg. ‘Als we zelf in quarantaine moesten, gingen die dagen van onze vakantie of overuren af.’
God, een Fransman zoals we weten, legde de GR128 zo neer dat wie langs dat pad door Vlaanderen loopt, kan denken dat hij door la France stapt met namen van bij ons. Wormelaar, Stroperspad, Rubenshof, Barebeek, Witloofroute. Het is zondag 18 oktober, herfstdag van de lenteklassieker Ronde van Vlaanderen (wedden dat Mathieu Van der Poel wint?) en we gaan langs de Dijlelinie wandelen.
Eerst dit. Rubenshof is een café, nu nog open. Wielertoeristen gesponsord door dit café en door Bakkerij Perremans drinken er hun laatste pinten voor de nieuwe lockdown. Maar wie op deze zondag in Eppegem een croissant zoekt, zal van honger sterven. Er is geen bakker open. En Perremans dan? Google helpt en zo wordt het op hln.be 26 maart: ‘Bakkerij Perremans sluit dinsdagavond na 63 jaar de deuren: ‘Jammer dat we klanten met cadeaus niet kunnen knuffelen’’, lees je en dan gaat het verder. Over Ronald, Denis en Annie, broers en zus, die in 1985 de bakkerij van vader en moeder overnamen. Over hoe ze nu zelf de pensioenleeftijd bereikten en over hoe geen van hun vijf kinderen interesse had. Die dinsdagavond was 31 maart. De rolluiken van Bakkerij Perremans – ‘gekend om haar boterkoeken’ – sloten en dat was dan het einde.
Altijd zal er een voor en een na maart 2020 zijn. Voor Annie, Denis en Ronald, voor Eppegem, voor de wereld. Dit schrijvend, sla ik de agenda open. 3 maart: Inhaler in Trix. 4 tot 8 maart: reportage Frankrijk. 10 maart: interview Pascy Monette, Sint-Truiden. Die reportage ging over de gemeenteraadsverkiezingen en we reden door plekken als Faches-Thumesnil, Bellenaves en Le Villaret bij Le Pont-de-Montvert. Het interview in Sint-Truiden ging over eenzaamheid. Geen van beide verhalen haalde de papieren krant. Het virus veegde alles van de voorpagina’s en zelfs veel verder weg.
Maar al eerder werd het leven uit veel dorpen weggegomd, want Perremans is niet alleen. Bakkers verdwenen, cafés sloten, buurtwinkels weg. Zo de ziel. Eergisteren zei Jean Van Buggenhout nog dat niemand nog iemand kende. Bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen, zonder opkomstplicht, blijft hij thuis. Gemeenschap klinkt als geschiedenis. Hoe flinker de fusiedrift, hoe flauwer de fijnmazigheid.
’s Namiddags wint Mathieu Van der Poel. We schreven het toch? ’s Avonds, in frituur Jersey in Boortmeerbeek, zegt het radionieuws van 18 uur dat Vlaams minister-president Jan Jambon op Twitter een boodschap heeft verspreid over de nieuwe lockdown van morgenvroeg. ’s Morgens na het ontbijt ligt in Hofstade een dode kat verstijfd langs het kanaal Mechelen-Leuven. Wat verder raken we aan de Dijle in Hever de onderkant van Rijmenam aan en zo dus de ondergrens van Antwerpen. De Vlaanderenroute, zoals de GR128 wordt genoemd, laat die provincie letterlijk links liggen. En avant.
Lucie Van Vlasselaer zit niet op Twitter. Lucie borstelt de bolsters die haar kastanjeboom in haar voortuin liet vallen samen en vraagt de passant of hij er geen wil. ‘Vorige week bracht ik 80 kilo naar het containerpark’, zegt ze. ‘Dat kostte me 14,40 euro. (lacht) Voor mijn eigen kastanjes!’
Het volgende anderhalf uur zitten we in de zon op haar terras achter haar huis. Eerst hebben we gepraat bij die boom, ze kan precies vertellen dat hij 31 jaar oud is: ‘Hij is geplant toen mijn dochter Fenella geboren werd.’ De eik, enkele meters verder, is een jaar ouder. ‘Die zetten we toen Lorenz, mijn zoon, geboren werd.’ Zo praatten we over namen en zei zij hoe ze heette: Lucie. ‘Met -ie, op z’n Frans, ja.’ Zo ging het hart van deze wandelaar, al 15 dagen op pad, wat harder kloppen. Want Lucie, zo heet zijn eigen jongste dochter en morgen loopt de GR 128 door Leuven. Langs huis en dus thuis. Dan gaan we samen eten.
Maar nu, op haar terras, vertelt deze Lucie dat ze 60 is. Dat ze verpleegster is of moeten we zeggen wàs? In het voorjaar werd ze op non-actief gezet in het ziekenhuis waar ze werkte. ‘Drie jaar geleden had ik een burn-out. Ik zat 19 maanden thuis. Nadien volgde ik een re-integratieproject, ik was ondertussen weer 50 procent aan het werk. Maar toen kwam de uitdrukkelijke vraag om niet meer te komen. Anders zouden ze me fulltime in dienst nemen en ze wisten dat ik zou crashen. Ontslag om medische redenen, heet dat.’ Ze kijkt op en zegt: ‘Ik was het beu om te vechten en heb dat voorstel aanvaard. Nu probeer ik het los te laten.’
Proberen is een wankel werkwoord. Er zit moed in, op z’n prachtigst een sterke wil. Maar veel wind is niet nodig om de kracht eruit te blazen. ‘Al een jaar voor zo’n burn-out uitgesproken wordt, leef je op het scherp van het mes. Tegen wil en dank probeer je vol te houden. Met ouder worden verleg je je waarden en volgens mij is de mentaliteit veranderd. Bij jongeren is de theoretische kennis zeker hoger. Maar praktisch? Een van de klachten over mij was dat ik te lang bezig was in de kamers. Ik praatte met mijn patiënten. Echt: ik zou mijn hart vasthouden als ik nu zelf in een ziekenhuis belandde.’
In 2020, het jaar van voor en na, kreeg deze zorgkundige dus te horen dat ze beter thuis kon blijven. Voor Lucie Van Vlasselaer begon zo het na. ‘Vorig jaar in september begon ik een opleiding gidsen en reisbegeleiding. Dat was beeldverruimend. Geschiedenis was vroeger saaie feiten en een denken dat in een bepaald wereldbeeld gekaderd was. Ik ben katholiek opgevoed. Toen ik in 1982 trouwde, vertelde de pastoor dat je als vrouw je man moet volgen. ‘Hou je mond, Lucie’, dacht ik. Die cursus is anders. Sicilië trekt me enorm aan, maar door corona moet die reisbegeleiding wachten.’
Plots klaart haar blik op. Dat gebeurt als ze aan gisteravond denkt. ‘Ik ben gaan dansen. Toen ik niet meer naar de dienst moest, zei ik tegen m’n eigen hoofd: dit opent deuren. Al wist ik nog niet welke. Een tijd geleden ging ik me inschrijven bij dansschool Camby in Herent. Cursus ‘Beginners-singles’. Dat was niet zo evident, want ik heb geen vaste partner. Maar op een dag belden ze me: ‘Er is man uit Sint-Truiden die een danspartner zoekt.’ Zijn enige vereiste was dat het ‘geen dikke madame’ mocht zijn. (lacht) Die krijgt hij niet rondgedraaid. We dansten tot nu met mondmaskers, de chachacha of de quickstep, voorlopig niet de tango. Dat is te close contact voor corona.’
Lucie besluit: ‘De stress is weggevallen. Ik heb alles om gelukkig te zijn. Alleen, dat schreef ik eind maart al, voelde ik de beperking van vrijheid dit jaar. Ik ben alleen, hoe maak je een bubbel met één contact? Ik mis de knuffels. Maar in de Zoom- en WhatsAppgroep van de gidsengroep post ik, als ik het wat moeilijk heb, soms een liedje. Gisteren was dat ‘Bailando’ van Enrique Iglesias. Alle volumeknoppen open!’
De soundtrack van deze wandeling, op Spotify te vinden als ‘Langs de GR128 en door 2020’, wordt erg divers. Dolly Parton, Johnny Cash, Fréderic Chopin, Manu Dibango, Enrique Iglesias, wat een bijzondere line-up nu we vlak bij Werchter zijn. Alle volumeknoppen open, zei Lucie, hoe ingetogen het ook begon in Ieper toen de Last Post klonk. Dat die Grote Oorlog niet alleen in de Westhoek beslecht werd, leerde ‘Oorlog en terpentijn’ van Stefan Hertmans ooit. Je wandelt in het Haachts Broek niet toevallig vlak bij de Antitankgracht. Er zou een agressieve buizerd rondvliegen, zegt een bord: ‘Indien de buizerd naar je toevliegt, beweeg wild met je armen om de aanvallende vogel te verjagen.’ Niemand ziet je als je oefent. In Wespelaar vertelt een bord over 12.000 slachtoffers in deze regio. In Wakkerzeel leer je dat café ’t Schuurke dienstdeed als ‘verbandplaats of geïmproviseerde medische hulppost’. Max Deauville, pseudoniem voor Maurice Duwez, schreef er later over in ‘Jusqu’à L’Yser’’: ‘In de klokkentoren van Wakkerzeel turen verkenners door verrekijkers naar de horizon. Ze schreeuwen de inschietcijfers en de doelwitten.’
’t Schuurke is er nog, maar is nu dicht. De inschietcijfers waren alarmerend en doelwitten genoeg. Het is corona voor iedereen. Maar de oorlog ging voorbij en in de grote boom aan de kerk van Wakkerzeel zit vanavond de herfst van 2020. Een dag later wandelt een vriend mee van Wakkerzeel via Putkapel en Holsbeek naar Linden. Chartreuzenberg, Honkelberg en Meesberg staat op de kaart en tijdens deze eerste klimkilometers luisteren we naar ons eigen zuchten. Het notitieboekje blijft leeg. Nog een dag later is het 21 oktober en daar ligt Leuven. Bijna dertig jaar is die stad al ‘thuis’, maar wandelend krijg je andere inen uitzichten. Naar Linden reed ik al vaak, maar het pad – net over de drukke steenweg – dat tussen twee huizen langs velden en bomen naar de volgende steenweg leidt, merkte ik nooit op en nam ik nog niet. Vlak bij thuis kleeft de rood-witte GR-sticker op een verlichtingspaal. Nooit bij stilgestaan en laat dat dan nu maar dubbelzinnig klinken. Ik sla de straat van de achterburen in.
In die straat, waar een bord van Circus Barones oproept tickets in voorverkoop te kopen (‘Reden beperkt aantal toeschouwers!’), klonk in de lente elke avond ‘You’ll never walk alone’ door de saxofoon van een jongen. Aan alle huizen hingen witte lakens. Om 20 uur kwamen de buren buiten applaudisseren. Voor de jongen en zijn saxofoon en voor al die mensengenezers. Ook Koen Peeters, de schrijver, die er woont, klapte mee. Ik bel aan, maar hij is niet thuis. Later mail ik hem en vraag hoe 2020 was en of de pandemie inspireerde of juist blokkeerde. Het antwoord van een schrijver kun je het best letterlijk weergeven. Copy-paste: ‘Het mooie weer in het voorjaar heeft velen gered, denk ik. Afgezien van het ongemak van de weggevallen lezingen heb ik hard kunnen doorwerken. Schrijvers moeten sowieso het talent bezitten om alleen te zijn, om zich in stilte bezig te houden. Geen afleiding. In de zon eindeloos prutsen aan een tekst. Mijn manuscript voor de volgende roman is opgestuurd naar Amsterdam. Corona komt er niet in voor, ook geen flauwe allusies.’
Die roman zal ‘De minzamen’ heten. Verschijnt in juni 2021 en kan als een vervolg gezien worden op ‘De mensengenezer’ waarvoor Peeters in 2017 de ECI Literatuurprijs won. ‘Ik doe voor het avondeten, na de schrijf-werkdag, vaak een tochtje met de fiets in en rond Leuven. Wat ik nu geleerd heb: langsgaan bij vrienden, maar vooral bij de vage kennissen. Gewoon onaangekondigd, ongepast aanbellen om 5 uur, een praatje slaan op de stoep, vragen: ‘En hoe is ‘t?’ Een mens zou meer dat soort onbeleefdheid moeten toepassen. Slechts één iemand mailde me achteraf: ‘Misschien vergis ik mij, maar was er iets waarvoor je me nog wilde spreken?’’
De dag begon met ochtendgrijs. Welk weer het op 21 oktober 2019 was, een jaar geleden, ben ik vergeten. Zag ik niet eens. Die dag werd ik voor de tweede keer in vijf dagen aan de rug geopereerd. Weer levend was de journalist snel alert. In de zaal waar je wakker mag worden, stelde ik vragen over het kastje met morfine. Maar verder kon niets. Kabeltjes, draden en sondes zorgden voor zuurstof, pijnbestrijding en in- en uitvoer van wat een mens nodig heeft. Dagen later wankelde ik even uit bed. Tegen de hulpeloosheid gaven ze een rollator. In Gasthuisberg was Stijn Parente een van de verzorgers op de dienst. Misschien was hij een soort Lucie, zo’n verpleger die praat met zijn patiënten. Hij was zeker niet de enige, maar we hielden contact en dag op dag één jaar later whatsapp ik hem. Stijn woont 300 meter van de wandelroute en die omweg is wat waard. Zijn Jolien bakte pannenkoeken en er is koffie. Stijn haalt zijn gsm boven en toont de foto van een artikel uit Het Nieuwsblad van 11 juli 2003. Hij is het onmiskenbaar, ‘Stijn Parente (15) uit Maleizen’ staat in een kort stukje over een JOKA-kamp waar hij aan deelnam. Een zorgjongerenkamp. ‘Ik wil later iets doen in de sociale sector’, wordt hij geciteerd. ‘Misschien wel bejaardenhelper. Ik doe dit graag, en het contact met de mensen is belangrijk.’
Dit is nu later. Bejaardenhelper werd Stijn niet, maar in januari ruilde hij de afdeling orthopedie van Gasthuisberg voor de geriatrie. Het gebeurde dat hij in de lente, na de dienst, naar huis fietste en om 20 uur het applaus hoorde. ‘Dat gaf wel steun, maar tegelijk was het vreemd. Ik herinner me dat er na de aanslagen in Brussel al veel steun was voor de zorg. Maar blijft dat? Die witte lakens waren schoon. Maar dan lees je dat 26 jongeren feestten aan de Vaartkom. De mondmaskers zijn afgevallen.’
Van de eerste golf herinnert hij zich de focus op die mondmaskers (‘ze zaten achter slot en grendel, er was er een per persoon per dag’), dat hij zelf uit voorzorg twee weken in quarantaine ging en dat er plots op de afdeling geriatrie een patiënt positief was. ‘Dat was chaos.’ Deze tweede golf is zwaarder, vindt hij. ‘Wat ik zot vind, is dat mensen na al die maanden nog altijd niet bijgeleerd hebben. Er zouden artsen in opleiding ingezet worden als zorgbuddy om bezoekers te wijzen op de richtlijnen, handen ontsmetten, maskers dragen. Dat dat nog altijd nodig is…’
Parente, bijna 33 nu, durft zich uit te spreken. Hij mag en wil dat als vakbondsafgevaardigde. Bijvoorbeeld over de tegemoetkomingen aan het zorgpersoneel. ‘In de eerste golf werden we bedolven onder fruit, Pick Up!-koeken en flessen 7Up. Allemaal van externe gevers. Van onze werkgever kregen we een zakje met paaseitjes en later, als dank, een stekje van een olijfboom in een proefbuisje. Volgens onze CEO was dat symbolisch: olijfbomen zijn diepgeworteld en gedijen in moeilijke omstandigheden. Ze kochten die in Spanje, terwijl ze iets hadden kunnen doen waarmee ze onze eigen economie steunden.’ Zijn huis staat vol kamerplanten. ‘Maar dat stekje van die olijfbomen heb ik geweigerd. Dat is echt een kat in een zak.’
Op dreef nu: ‘Op die cheque van 300 euro die we zouden krijgen, mag je je niet blindstaren. Wat kun je daarmee? Ik wil hoopvol blijven, maar de verplichte quarantaine werd van onze overuren en vakantie afgetrokken. Is dat de bedanking aan het zorgpersoneel? Ik denk dat de discussie over de zware beroepen weer mag gevoerd worden. Dit kun je niet tot je 67ste doen. Maak het beroep aantrekkelijker en begeleid studenten goed. Anders hebben ze, als ze in het beroep staan, snel genoeg van de chaos.’
De jonge Stijn Parente (15, uit Maleizen, ‘ik wil later iets doen in de sociale sector’) maakte volgens de oudere Stijn Parente geen verkeerde keuze. ‘Al ben ik graag bezig met interieur en fotografie. Maar ik doe mijn job nog graag en geriatrie is boeiend. (glimlacht) Deze week vertelde een patiënt over de V2-bommen die tijdens de oorlog op Leuven vielen. Interessant, toch?’
Op bekende paden, eerst via de Abdij van Park – waar ik in april al zo vaak passeerde – en zo binnendoor langs Bierbeek, stap ik naar Neervelp. Er waait zoveel wind dat die troostende zin van Zorg, uit de film ‘37°2 Le Matin’, zoals telkens bij veel wind naar binnen waait: C’est le vent, Betty. De stad ligt in de rug, maar vanavond ga ik er toch slapen en vanuit Neervelp is dat een ritje met de bus. En zo krijgt dit verhaal een ongebruikelijke wending. Na 18 dagen wenkt één nacht in eigen bed. Na 18 avonden wacht een maaltijd met twee dochters. Ieder zijn troost.
We gaan niet wandelen, we gaan zitten. Ella is 23, Lucie 20. Ze vragen naar mijn tocht. Ik vraag naar hun leven.
2020? ‘Dat is zeker het jaar met de grootste impact op mijn leven’, zegt Lucie. ‘Maar het is meer dan corona. Er was al het klimaat, waar onze generatie ging voor spijbelen. Ook Black Lives Matter was 2020. En de lockdown had dit voordeel: er was niets te doen, er was veel minder afleiding, je kon de werkelijkheid niet ontlopen. Je kon niet doen alsof er niets aan de hand was.’ Ze bedoelt dit: ‘Een vriend van me ondervindt al z’n hele leven wat racisme betekent, door zijn huidskleur. Wij wéten dat, jullie hebben ons meegegeven dat ‘judgen’ op basis van geloof of huidskleur niet kan, maar toch besef je je privilege te weinig. Thuis moeten zitten en niet uitgaan, niet gaan dansen, niet met vrienden afspreken, gaf automatisch veel nadenktijd. Waarmee ik niet zeg dat corona positief was en dat ik die lockdown leuk vond. Maar je kon niet meer weglopen van de realiteit.’
Voor haar zus was de realiteit dat ze, na een masterdiploma bedrijfscommunicatie en drie maanden stage in Parijs, in februari aan een voorzichtige zoektocht naar werk begon. Of naar nog wat nieuw leven. ‘De wereld lag voor me open en toen sloot alles’, zegt ze. ‘Maar ik volg Lucie. Ik lig meer wakker van de klimaatcrisis en Black Lives Matter dan van corona. Als ik berichten zie over smeltende ijskappen, vervuilde oceanen, branden in Australië of politiegeweld tegen mensen die niet wit zijn… Dáár word ik echt niet goed van. Het is alleen een feit dat ik, nu dat kon, vrienden wilde bezoeken in het buitenland, dat ik nog wat wilde reizen en wilde kijken hoe ik mijn leven verder zag verlopen. Maar plots zat ik thuis. Enkel geconfronteerd met het feit dat ik geen job had.’
Zo zat iedereen thuis. Online werken, online solliciteren, online studeren. Wandelen natuurlijk. Koken, bakken, eten. Ella stuurde meer dan 40 sollicitatiebrieven. ‘Soms kwam er geen antwoord, soms meteen een ‘neen’ en soms, als ik uitgenodigd werd, viel ik af omdat ik geen ervaring had. Ja, ik heb gewanhoopt. Ik begon me af te vragen of ik de juiste richting gestudeerd had en of ik niet beter elke zomer gewerkt had in plaats van op vakantie te gaan. Ik begon enorm te twijfelen aan mezelf. Ik stond zelfs op het punt een job in een klantendienst in Portugal aan te nemen, gewoon om iets te doen.’ Op 15 september viel dan toch werk uit de bus. Nog wel in Leuven. Communicatie! Haar ogen zeggen wat haar mond uitspreekt: ‘Superblij.’
Lucie studeert nog, criminologie, en dat gebeurt dus online. Dat is geen ramp, zegt ze. ‘Ik had alleen het gevoel dat ik van maart tot augustus in de blok zat. Die online lessen vind ik niet verschrikkelijk, maar misschien zijn ze oppervlakkiger. Ik denk dat docenten redeneren: ‘Het wordt toch opgenomen, jullie kunnen in herhaling nog eens kijken.’ En ik ben ook niet doof of blind. Vandaag hoorde ik op StuBru hoeveel mensen dit jaar zelfmoord pleegden. Laat niemand alstublieft de impact op de mentale gezondheid vergeten.’
Ken je aan je dochters jezelf? Lucie, over corona: ‘Het is kwestie van op korte termijn even door te bijten. Ik wil niet pessimistisch zijn over de lange termijn. Niet over virussen die nog op ons afkomen. Dat zou niet leefbaar zijn. Ik had al vroeg accounts op Instagram en Twitter en ik volg wie ik interessant vind. Maar ik weet dat je moet opletten en dat je ook buiten je eigen bubbel moet kijken. Dus ja, ik zie de racistische tweets passeren.’ Ella, over de lockdown: ‘De eerste vond ik heel zwaar en heeft me doen beseffen dat ik niet graag alleen ben. Vroeger dacht ik dat ik introvert was en dat ik vaak op mezelf moest zijn. Dat is helemaal niet zo. Hoe meer ik omringd ben door anderen, hoe beter.’
De pizza’s smaken. Lucie vertelt dat een oud liedje van Tears for Fears (‘neen, jij hebt me dat niet leren kennen’) haar steeds weer vrolijk maakt. ‘Als ik ‘Everybody wants to rule the world’ hoor, krijg ik altijd het gevoel dat ik de wereld aankan.’ Ella haalt een herinnering boven aan 3 maart. Dat was die dinsdag in de agenda. Voor het eerst nam zij haar vader mee naar een concert (we vergeten even The Jonas Brothers in 2009), in Trix zagen we Inhaler. De zanger is de zoon van Bono. ‘Van ‘My Honest Face’ word ik gewoon blij. En het was mijn laatste concert voor de lockdown.’ Bijna uit één mond dan: ‘Dat Harry Styles op 9 maart maar naar het Sportpaleis komt!’
Ochtend aan het station in Leuven, wachtend op de bus terug naar Neervelp. Er komt een bericht binnen en de screenshot van een ander bericht. Toen het in Amerika nog 21 oktober was, maar bij ons al vandaag, overleed in 1969 Jack Kerouac. Om hem te herinneren is er deze quote: ‘Because in the end, you won’t remember the time you spent working in the office or mowing your lawn. Climb that goddamn mountain.’
Ik klim de bus op en na Haasrode, waar veel studenten afstappen, is hij leeg tot Neervelp. Vanaf daar tot in Outgaarden volgt het pad vergeten baantjes, brokkelige wegels, soms een smalle asfaltstrook, werkelijk prachtige voetwegen. Je zou dit de achtertuin van Leuven kunnen noemen, maar omdat ik nooit zo’n tuinman was, geraakte ik nooit eerder in Willebringen. Dat is jammer, want De Geestelijke Hoek ligt hier, en Egypte en de Jordaan, gehuchten van Boutersem. Zoals Honsem, waar we nu kijken naar de allermooiste treurwilg.
‘Het mooiste van je tocht komt eraan’, zegt Erik Willems. ‘Straks wandel je over een Romeinse heerweg die 2.000 jaar oud is. Is dat geen heerlijke gedachte? Dat de Romeinen je op die weg voorgingen?’ Hij heeft er al vaak gewandeld. Alleen, met zijn vrouw Bettie of met hun IJslandse paarden. Je mag gewoon ijslanders zeggen. Ze hebben er zestien. ‘We lijden aan ijslanderitis’, glimlacht Bettie. ‘Daar bestaat een grapje over. Wat is het toppunt van zelfbeheersing? Het hebben van één ijslander. Het is het zuiverste ras van de wereld, want in de elfde eeuw vaardigde IJsland een verbod in op de import van andere paarden. Uit vrees voor ziektes.’ Jaja, we lachen allemaal een beetje. Maar zij het meest. Sinds 1984 wonen Erik en Bettie hier. Hij was een Brusselaar, maar na sportkot in Leuven belandde hij wat verderop in een gemeenschapshuis. Betties familie komt uit West-Vlaanderen, Schuiferskapelle, maar vader was vertegenwoordiger in veevoeders en later gingen ze in Antwerpen wonen. Tot ze een eerste keer bij Erik kwam. Ze baten samen een bed and breakfast uit en een manège. Het Paards Paradijs. Met ijslanders. Erik verbouwde alles zelf. Bettie geeft meditatielessen. Ze vingen mensen op die het moeilijk hadden. Met hun verhaal kun je deze krant vullen.
Een blij verhaal en een droevig. Hun twee kinderen, Klaas en Jolien, zijn allebei mucopatiënten. Klaas woont in Sardinië, is ondanks zijn ziekte een fervent klimmer, El Capitan staat op zijn palmares. Klaas vocht al twee keer tegen kanker. Jolien is er helaas niet meer. Vier jaar geleden, na een leven met veel fysieke pijn, overleed ze in dit huis in Honsem, naast het huis waar ze eerst woonden en waar Jolien geboren werd. ‘Als ze 6 wordt, mag je blij zijn, zeiden de dokters.’ Maar Jolien werd 32. Haar naam kreeg ze van dat liedje van Dolly Parton. Erik haalt haar rouwprentje. Op de foto lacht ze en binnenin schreef haar partner Jan: ‘Dag hippie langkous!’
‘Ze had altijd een enorme verbondenheid met de natuur en het universum. Daar hebben we nog altijd contact mee. Niets gaat verloren. Als we op reis gaan, nemen we wat asse van haar mee.’ Bettie bekijkt 2020 zo: ‘Ik zie dit als het universum dat het evenwicht wilde herstellen. We zijn niet goed bezig met onszelf en met de wereld. De mens moet niet zo hooghartig zijn, want de natuur is sterker. Laat ons maar wat deemoedig zijn.’
2 december. Telefoontje naar Stijn Parente. Hij is thuis. De verpleger die mijn rug verzorgde, zit nu zelf met een geblokkeerde rug. De consumptiecheque van 300 euro zou voor maart zijn. Er is de belofte van een eenmalige bonus van 985 euro bruto bij het loon van november. En er zou 1,1 miljard extra in de zorg gestopt worden. ‘Ik weet het niet. Mensen zien liever die 985 euro op hun rekening dan die belofte. Dat is structurele hulp voor de zorgsector, maar op je eigen rekening voel je dat niet zo goed.’
De paaseieren, Pick Up!-koeken en flessen 7Up bleven in de tweede golf achterwege. Wel eens een kist met peren. Stilaan is de grootste drukte weg, maar het blijft opletten. ‘Dat ze die koopzondagen laten doorgaan, begrijpt niemand. Natuurlijk is er ook bij ons een tweestrijd. Iedereen wil graag kerst en Nieuwjaar vieren. Ook verpleegkundigen en dokters. Maar als we dan denken aan de gevolgen, is de goesting over.’ Hun plannen om in november drie weken naar Italië te gaan werden uiteindelijk opgeborgen. In de plaats kwamen zeven dagen West-Vlaanderen. Vijf dagen Klein-Leisele en twee dagen Kanegem. ‘Ik kon het niet maken. Naar Italië gaan en dan aan mijn hoofdverpleegkundige moeten zeggen: ik moet in quarantaine. Het was Italië niet. Maar het was ook schoon.’
Dat hij West-Vlaams even moeilijk begrijpt als Italiaans, is een grapje dat hij niet maakt.
5. Op een dag verkocht Frans Vanrusselt een akker aan de kerkfabriek van Binderveld en daar maakten ze het kerkhof van. In zijn oude grond rust de boer nu zelf. Op 27 maart vierde hij zijn 85ste verjaardag. Tien dagen later stierf Frans. Het afscheid verliep via FaceTime. 2020. Een jaar dat zelfs Binderveld een beetje ontbond.
Geluk zit in een klein zinnetje.
Zoals dit: ‘Kan stoofvlees met frietjes u bekoren?’
Dat is dus geluk. Met mayonaise.
Dat was gisteren en inderdaad, ’s avonds in L’Epicurie warmde Jan Vaes daarmee de wandelaar op. Bij aankomst had hij in kamer 5 van zijn B&B ervoor gezorgd dat op de tv het digitale jazzkanaal aanstond. Daaruit klonk Moanin’ van Art Blakey. Bij het stoofvlees legde hij de plaat van Stan Getz en João Gilberto op en zij maar spelen, samen met Jobim. Je dacht er de mooiste radiostem ooit bij en al die muziek viel zo samen met het landschap en die verre gezichten rond de mooie gemeente Outgaarden, honderd jaar geleden nog Autchard. We konden verder.
Het is 23 oktober en de nacht heeft regen gebracht. 331 kilometer voorbij de startplaats Kemmel ga ik de brug boven de E40 over. Alsof de route je zelf nog eens herinnert aan de werkelijkheid. Aan het contrast. Drie weken boswegels, vlonderpaden afgewerkt met kippengaas tegen het uitglijden, voetwegen, doorgangen en natuurpaden: je kan stilaan wel denken dat dit het leven is, maar zo is het niet. Wagens razen nog altijd van Luik naar Brussel en over twee weken rijd ook jij daar weer bij.
Wat kan je tegen de regen? Margaretha De Rijck draagt zo’n doorschijnend plastic kapje, haar huis in Goetsenhoven heet Edelweiss, ‘ik vind dat een schoon bloemeke ’, zegt ze en ze zegt ook dat ze de E40 al lang niet meer hoort. Even verder wordt de GR128 de cent vingt-huit omdat je Hélécine bent binnengestapt. De taalgrens is een modderig pad tussen velden en hier lijkt de redactie in Brussel ver weg. Maar, net als daar, heeft een gunstige wind in dit milieu de nulle part tot een alinea geleid. Bij een geel paaltje van Elia staat een bijna verdord struikje en in dat struikje zijn twee verwaaide en doorweekte papieren blijven haken. Eerst kijk je nog rond. Het dichtstbijzijnde huis staat honderden meter verder. Dan kijk je naar de bladzijden. Dat seksboekjes nog bestaan, had je wel eens in de krantenwinkel gezien. Ver van iedereen kan ik nu van wat dichterbij kijken. Gevoelige lezers mogen nu een tekstblokje verdergaan, voor wie blijft geef ik even mee dat ‘La pratique du mois’ blijkbaar pegging is, dat foto’s inderdaad soms meer zeggen dan duizend woorden (al is er omstandige uitleg bij) en dat deze twee dubbele pagina’s die los van elkaar apart en toch samen tot in dit struikje vlogen zeker in 2020 gedrukt werden. De Fiche Médicale beantwoordt de vraag ‘Le virus est-il sexuellement transmissible?’ (‘oui’) en er is reclame voor liveshows op je smartphone: ‘Spécial confinement! Des filles sur ton écran…’ Net vanavond vervroegt Elio Di Rupo de avondklok in Wallonië.
Hier is gelukkig een nieuwe alinea en daar staat een kapelletje voor boetedoening. Een tweetalig gebed dat op meeneembare blaadjes op het stoffige altaartje bij de paternoster (voor 3 euro te koop) ligt, is getiteld La Couronne/Het kroontje. Vertaal dat in het Spaans en daar ligt dan het thema. Over de liefde in tijden van corona en over de hoop die het geloof misschien kan bieden, willen we schrijven. En misschien over warmte, want later op de dag, in Eliksem, passeren we aan een garage waarin een man ligt te slapen. Dik ingeduffeld. Zijn radio staat aan en daaruit klinkt ‘Beautiful Day’. Maar hij slaapt. Een buurtbewoner vertelt over Alex die hier een onderdak vond. Op een dag komen we terug naar Eliksem om het moeilijke verhaal van Alex te noteren. Niet iedereen krijgt kansen. Niet iedereen grijpt kansen. In Linter ploegt een boer voort.
‘Helen is een mooi werkwoord’, schrijf ik een dag later in het gastenboek van het Sint-Laurentiuskerkje in Helen-Bos. Dat ligt voorbij Wommersom tussen Budingen en Melkwezer. Het is een vlekje van weinig en toch van veel: op het kruispunt van de Galerijstraat en de Kruisveldstraat staat een kruisje met daarop Jana. Geboren op 17 mei 1993, gestorven op 29 maart 2003. Op het kerkhof haar graf. Ik bel pastoor Johny Van Rompuy, zijn gsm-nummer hangt ad valvas, hij verwijst ons naar de buurman van de kerk. ‘Jana was 9 en toen ons enig kind’, zegt Luc Lowel. ‘Die zaterdagavond reed mijn vrouw, die van Melkwezer is, samen met Jana naar de mis daar. Maar ze werden aangereden door een snelheidsduivel. Mia was zwaar gekwetst en Jana is op slag gestorven. Natuurlijk denk je dan: God, waar was je? Ze waren op weg naar de mis. Het zou voor de hand liggen je geloof te verliezen.’ Luc Lowel is 55 en sinds 1 oktober voltijds pastoraal werker in de zone Zoutleeuw-Geetbets. Zijn geloof verloor hij niet. Misschien verhevigde het zelfs. Op Jana’s graf lieten Luc en Mia deze woorden zetten: ‘Voor de wereld was jij een van de velen, voor ons was jij heel de wereld.’
Wat schreef ik in het gastenboek? Dat helen een mooi werkwoord was? ‘Na Jana’s dood ging ik met al mijn vragen aan de slag. Mijn echtgenote revalideerde, voor haar was dat zeker anders, maar ik had de confrontatie vanuit het geloof nodig. Via via kwam ik bij een retraite in Ierland terecht en daar wees iemand me op het boek Job. Job verloor zijn gezin en werd omringd door vrienden. Voor mij was dat een grote herkenning en erkenning. Dat bracht me weer dicht bij mijn geloof en daar wilde ik van getuigen.’ Er kwam toch een tweede dochter, Marthe, ze is nu 14. ‘Jana verdween niet uit ons verhaal, maar Marthe mocht niet in haar schaduw staan.’
Deze man, afkomstig uit Halle-Booienhoven, kunt u kennen. In het VTM-programma ‘Make Belgium Great Again’ bleek hij de Securitas-agent die de zwaar gewonde Indiase stewardess Nidhi Chaphekar in de hall van de luchthaven van Zaventem hielp bij de aanslag op 22 maart 2016. Ook vandaag relativeert hij dat: ‘Ik heb haar niet uit de vuurzee gered, ik was een van de mensen die zo veel mensen bijstonden. Maar ik stond relatief dicht bij de plek van de tweede explosie. Het leerde me dat je iets kan betekenen bij extreem lijden.’ Een jaar eerder al was hij het traject van diaken begonnen. Later bouwde hij zijn werk bij Securitas af, hij ging steeds verder in pastoraal engagement en 2020 zou een kanteljaar zijn. Bij Securitas blijven of iets anders doen? ‘Corona had een grote impact op de luchthaven, er waren minder opdrachten, kortere shiften en zelfs coronawerkloosheid. Normaal liep mijn opleiding tot diaken dit jaar ten einde, maar corona schoof dat traject op. Uiteindelijk ben ik met het bisdom gaan samenzitten en zo werd ik iets vroeger dan gepland voltijds pastoraal medewerker.’
Corona kan dus versnellen. Maar wat kan je anders dan, wat Luc zegt, je voelsprieten uitsteken, bidden, een luisterend oor bieden? Zelfs erediensten werden geschrapt. Hij belt, whatsappt en gaat wandelen met iemand die zeer angstig is en die zich laat meeslepen door complottheorieën. Hij steunt een koppel vluchtelingen uit El Salvador. Hij leidt kinderen rond in dit kerkje in Helen, officieel ‘vredeskerkje’, want misvieringen zijn er niet meer. Maar de vraag blijft. Hoe boks je met je geloof tegen een pandemie?
Later lees ik in een ander kerkje, dat van Helshoven, vragen om hulp. ‘Dat het coronavirus maar vlug mag verdwijnen’ en ‘Onze lieve vrouwke, moge mijn gezin en ikzelf gespaard blijven van het coronavirus, dank u lieve vrouwke.’ Nog iemand: ‘Mag de mens die vrij geboren is, vrij zijn van angst. Amen. So be it.’
‘Ik probeer het zo te zien’, zegt Luc Lowel. ‘Het christendom biedt hoop, een bredere horizon en verder perspectief dan wat we meemaken. En dat zit voor mij allemaal in twee eenvoudige woorden: en toch. Er is corona, er zijn oorlogen, er zijn conflicten. En toch. En toch won Dutroux niet. En toch won Hitler niet. En toch zal corona niet winnen.’
Helen is net nog Vlaams-Brabant. Zoals Zoutleeuw, met het prachtige provinciedomein Het Vinne, dat is. Maar boven de deur van krantenwinkel Het Punt hangt al reclame van Het Belang van Limburg. Eigenlijk zijn dat de borden die de provinciegrens aangeven. Of minstens beoogd uitbreidingsgebied van Limburg dat in maart en april zo veel mensen verloor. Op zaterdag 4 april schreef de krant een verhaal over zichzelf: ‘Triest record aan overlijdensberichten in onze krant.’ 13 pagina’s vol met berichten van de dood van mensen met namen van de streek. Bijna allemaal met foto. Maar de voorpagina van vandaag 24 oktober is nog altijd een mokerslag. We zijn een halfjaar verder en alweer kopt de krant: ‘Golf van besmettingen in MS Centrum in Pelt.’ Eronder: ‘Avondklok van 22 tot 6 uur in Wallonië’ en ‘Steeds meer scholen sluiten deuren’.
Bijna 20 jaar lang was die krant wat De Tijd nu is. Gouden jaren. Op de sportredactie achter wielrenners gelopen en gereden, drie keer de Tour gevolgd, bijna doodgevroren bij de Elfstedentocht van 1997, nooit vergeten. Later de algemene reportage. In Limburg, België, Congo, Bangladesh, Oost-Turkije, Nicaragua, Hawaï. Dat laatste was een toeval: een dag nadat Pater Damiaan tot Grootste Belg werd verkozen, stuurde ik een mail naar de toenmalige chef. ‘Moeten we niet eens naar Molokaï?’ Het was een grapje, maar humor voelde die chef niet zo goed aan. Hij zei dat het een goed idee was. Een eenzame plek was het, die landtong waar al die melaatsen hadden gezeten. Ver van de wereld.
Maar natuurlijk reed ik veel door Limburg. Alleen zit Runkelen niet in de herinnering en Binderveld ook niet. Het zijn plaatsjes bij SintTruiden. Over Runkelen schrijft Wikipedia: ‘Het is een landbouwdorp dat zich heeft ontwikkeld tot een straatdorp.’ Over Binderveld dat er in 2008 637 inwoners waren.
Je zou zomaar voorbij Binderveld kunnen stappen, maar waarom zou je dat doen? Op een groot bord staat ‘Dorpsraad Binderveld’. Een opvallende Mariagrot siert het centrum. Iets verder naast de kerk een herdenkingszuil met daarop de namen van mensen die tot 2005 hier begraven werden. De begraafplaats werd heraangelegd, maar die namen worden niet vergeten. Calixte Schats, kinderen Vanderbemden, Herman Vlekken, Louis Grauls. Even verder poetst Marleen Vanrusselt het graf van haar ouders en jawel, bij Frans Vanrusselt staat 2020. ‘Papa was altijd boer geweest, hij hield voornamelijk melkkoeien’, zegt ze. ‘We waren met vijf kinderen, maar niemand nam de boerderij over. Met de jaren verkleinde hij zijn activiteiten wat en hij verkocht dit stuk grond aan de kerkfabriek. (glimlacht) Nu ligt papa dus begraven in de grond die hij ooit zelf bewerkte. Het is wel schoon.’
De jongste jaren waren voor Frans lastig. Zijn vrouw overleed in 2016. Elke avond kwam hij over de haag naar haar graf kijken. Maar Frans werd zelf oud, verleden en heden verduisterden wat in zijn hoofd. Hij woonde wel nog alleen. Met goede zorgen van zijn dochters. Op 27 maart werd Frans 85. ‘Dat was donderdag. Twee dagen later werd hij ziek en moest hij het ziekenhuis binnen. Inderdaad, corona. We mochten er niet meer bij. Eén keer kon ik hem, dankzij een verpleegster, nog even spreken via FaceTime. Maar hij besefte het eigenlijk niet meer. Op 6 april is papa gestorven.’
Danny Vanleeuw kende Frans Vanrusselt, in Binderveld is dat niet zo moeilijk. Het dorpje heeft nog altijd zowat 630 inwoners. ‘220 huizen’, zegt Vanleeuw. ‘En, wacht even, 1, 2, 3, 4… 9 straatnamen. Pas op, dat zijn geen negen straten. Soms verandert een straat halverwege van naam.’ Een klein dorpje dus, maar met een dorpsraad en daarom stoppen we even. Toen Danny Vanleeuw, 50 nu, in 2002 hier kwam wonen, integreerde hij zich vlug in Binderveld en toen onder impuls van het RIMO (Regionaal Instituut voor Maatschappelijk Opbouwwerk) Limburg een dorpsraad werd opgericht, werd hij lid. Vandaag is hij voorzitter. ‘Er was toen al geen café meer, geen winkel, geen restaurant. Er waren enkele verenigingen zoals de Landelijke Gilde, de KVLV, Wielerclub Het Vliegend Wiel en minivoetbalclub 1895. De dorpsraad wilde geen concurrent zijn, integendeel, eerder de aanvullende lijm.’
Die verenigingen bestaan nog, maar een bakker of een kruidenier kwam er nooit meer. Er is een Citroën-garage, hondenkapsalon Lady en sinds enkele jaren restaurant Peppermill. Plus de dorpsraad die in een zaal boven de school samenkomt en activiteiten organiseert. De recentste? ‘Ons vuurwerk op 1 januari 2020.’ Op de Facebook-pagina zie je op de grote verwelkomingsfoto wat het eerstvolgende evenement zou zijn: ‘Zaterdag 14 maart 19u30 KIEN-avond zaal Berleveld.’
Dat is die zaal boven de school. Maar kienen, een soort bingoavond die in Limburg altijd heel populair was maar aan strenge maatregelen moet voldoen, deed die avond niemand. Op 13 maart ging dit land in lockdown light. ‘Een week voordien hadden we zelf al beslist de avond af te gelasten. Het kon gewoon niet.’ Het bleef dus bij dat vuurwerk en de receptie in het kasteel van Binderveld. ‘In een heel jaar organiseren we enkele activiteiten. Die kienavond, een ‘Schijt-je-rijk’-wedstrijd met een ezel, er komen in het voorjaar altijd een vis- en een schietkraam voor onze kermis, we delen op moederdag ontbijtmanden uit. In totaal brengt dat jaarlijks zowat 1.000 euro op en die schieten we op Nieuwjaar met dat vuurwerk de lucht in. Voor 1 januari 2021 zou dat dus niet kunnen. We verdienden niets. Maar het probleem stelt zich niet. Vuurwerk is sowieso verboden.
Alleen vandaag is er even wat hoop. In mei organiseert de dorpsraad elk jaar de actie ‘Binderveld ruimt Binderveld op’, tegen het zwerfvuil, en die activiteit werd toevallig verschoven naar 12 december. Kan perfect coronaproof, meer zelfs, door afstand te houden aan beide zijden van alle negen straten, wordt het misschien extra proper. Raakte Binderveld in 2020 ontbonden? Vanleeuw aarzelt. ‘Ik zeg niet dat de cohesie weg is, maar je merkt wel dat mensen het beu zijn. Al had al dat wandelen het voordeel dat je mensen ontmoette die je anders niet zo vaak ziet. Maar alleenstaanden vereenzaamden wel, daar ben ik zeker van. Je zou bij al die mensen een halfuurtje moeten stilstaan en wat met ze praten.’
Zou. Zou ‘zou’ de meest gebruikte werkwoordsvorm van 2020 geweest zijn? Op 13 maart kocht ik een ticket voor de Van Eycktentoonstelling in Gent op 13 april, dan ‘zou die lockdown wel voorbij zijn toch?’ Het EK voetbal ‘zou in eerste instantie worden gehouden van 12 juni tot en met 12 juli 2020.’ In Binderveld zou een ezel op een bepaalde vierkante meter kakken en met die keutel de kas van de dorpsraad spijzen.
Zou schiet één letter tekort voor al dat zout in de wonden.
Zou is een mislukking.
Zondagavond in Zepperen en de zon liet zich de hele dag niet zien. Met de lockdown is ’s avonds eten vinden, niet de grootste last. Ook nu weer zorgt de B&B voor een maaltijd. Wat je overdag mist, is een koffie in cafés die De Koperen Klink, Bij Den Haspel/Café Moonlight of Moeder Lambic heten. En na die koffie even naar het toilet kunnen. Alleen al daarom wil je, met dichtgeknepen billetjes, al eens flink doorstappen. Het is een bezorgdheid en daarom wijzigen de plannen een beetje. Anders dan in een boek, waarin je soms trager gaat lezen om er langer te mogen vertoeven, schuif ik dagelijks wat kilometers bij. Door de twijfel dat de lockdown nog uitgebreid wordt en ook hotels en B&B’s zullen moeten sluiten. Door de twijfel dat er toch een avond komt waarop iets te eten vinden niet meer lukt. De twijfel dat je nu, na 590.602 stappen en 383 kilometer, zou moeten beslissen te stoppen. Via de site van de Grote Routepaden herbereken en herbereken ik, de GPX-files die De Tijd-collega Raphaël heeft uitgezet zijn daarbij een onmisbare hulp. De aankomst, voorzien op 1 november, zal op 30 oktober zijn. 16 kilometer per dag worden er 20. 30 dagen stappen 28. Want aan iets twijfel ik niet meer: ik ga er geraken. Te voet. In dit verhaal geen ‘zou’ meer.
Door de gordijnen komt ’s avonds nog het gouden schijnsel van een late oktobergloed. Het boek over ‘Madame Pylinska en het geheim van Chopin’ is al lang uit en bleef vorige week thuis in Leuven achter. Nu zit alleen nog ‘Kindertijd’ van Tove Ditlevsen in de rugzak. Compact, licht, mooie vorm, geschenk van een vriend. Het begint met de foto van de schrijfster, die leefde van 1917 tot 1976. Oorlogsjaar en hittegolfjaar. Het is een glamoureus portret, ze was ervoor naar de kapper gegaan en droeg een gebreid truitje met korte mouwen.
‘’s Ochtends was er hoop. Die zat als een vluchtige lichtglimp op mijn moeders zwarte, gladde haar, dat ik nooit durfde aan te raken, en lag op mijn tong samen met de suiker op de lauwwarme havermout. Die at ik langzaam op terwijl ik mijn moeders smalle, gevouwen handen bestudeerde, die heel stil op de krant lagen en de artikelen over de Spaanse griep en het Verdrag van Versailles bedekten.’
Zo begint ‘Kindertijd’. Met hoop. De schrijfster was dus een jaar of twee. Wanneer begint geheugen? Voor welke kinderen zal 2020 de eerste herinnering zijn? Hoe zal over 100 jaar ‘Kindertijd’ geschreven worden? En zullen baby’s die dit jaar geboren worden, eeuwig zeggen: ‘Ik ben geboren in het coronajaar’? Historisch ja. Al zullen ze er niets van weten. En hoelang duurt 2020 nog? Stopt dat wel op Nieuwjaar?
De weg ligt nu open om vanavond Piringen te bereiken. Dit is het land van dorpjes als Hoepertingen, Kuttekoven, Hendrieken, Broekom en Bommershoven. Dit is vooral het land van het fruit en de route van Zepperen naar Hoepertingen wordt omzoomd door appelen en peren. De leek schrijft ‘laagstam’ in zijn boekje, ziet veel ongeplukt fruit dat op de grond viel en fruitgaarden die te koop staan. In Hoepertingen een verrassing. Fier wapperen de Belgische en de Oekraïense vlag aan een mast voor een huis in het centrum, een plakkaat zegt dat hier het Consulaat van Oekraïne in België gevestigd is.
We bellen aan en de consul doet open. Hij heet Kris Beckers en heeft een eigen fruitbedrijf. ‘Maar meer en meer focus ik op Oekraïne’, zegt hij. ‘Toen ik 24 was, nam ik het fruitbedrijf van mijn vader over. Vier jaar later richtte ik Beckimpex op, waarmee ik ook landbouwmachines van New Holland verkocht. Maar toen ik met een handelsmissie van Flanders Investment & Trade meeging naar Oekraïne, verloor ik mijn hart aan het land. Sinds 2016 ben ik er de ereconsul van.’
De consul promoot de Oekraïense economie in België, verzorgt de relaties tussen de Kamers van Koophandel van beide landen en reist heel vaak tussen de twee. Dit jaar helaas maar drie keer, de reden is duidelijk. ‘Telkens ik ging, liet ik me voor- en nadien testen. Officieel waren de besmettingscijfers ginder lager dan in België, maar ik weet het niet. De mensen leken het minder au sérieux te nemen en hadden minder schrik van het virus. Zeker op het platteland kwam ik vaak bij mensen die niet geloofden in de pandemie.’
Zijn liefde voor en geloof in het land blijven nochtans groot. Want Beckers ziet de toekomst van de fruitsector hier somber in en heeft hectaren fruitgaarden te koop gesteld. Al even. Zonder resultaat. Er zijn veel redenen waarom het zo slecht gaat, zegt hij en hij noemt enkele: de massale Europese subsidies voor de Poolse landbouw, de ongelijkheid van de loonkosten, de sancties tegen Rusland, het klimaat. ‘Sinds 2015 is het rampenfonds al drie keer in werking gesteld. Voor 2015 geen enkele keer. Dit jaar hadden we in augustus bijna geen regen en werd 50 procent van de appelen aangetast door zonnebrand.’
Tja, en dan dat virus. De constante aan- en afvoer met bussen van Poolse en Bulgaarse plukkers viel stil, maar het fruit groeide natuurlijk wel. Uiteindelijk vond hij toch 50 mensen, maar van hen testten vijf positief. ‘Dat was een groot probleem, we hebben in de regio geen grote hotels die je in twee kan splitsen en de kleine hotels namen niemand aan. Via de Boerenbond kwamen er containers vanuit Eindhoven, maar zoiets kostte je al gauw 1.250 euro voor een container voor twee personen. Echt: het was een rampjaar.’
Hoe het verder moet, weet Beckers niet. Het maakt de consul zenuwachtig. Is er nog hoop en geloof in beterschap? Hij trekt aan zijn Oekraïense sigaret en blaast de rook voor zich uit. ‘Als ik in 2014 mijn fruitgaarden had proberen te verkopen, was ik die in een maand kwijt. Nu staat alles al anderhalf jaar in de etalage. De fruittelers hebben geen geld meer na al die moeilijke jaren.’
We verlaten Oekraïne en wandelen zo door Helshoven, op papier kan alles. Buiten aan een kerkje staat het standbeeld van Johannes Paulus II en binnen is dit een bedevaartsoord. Nu volgt de GR128 een lang stuk kaarsrechte weg die de Romeinse Kassei heet. De uitbater van Kasteelhoeve De Tornaco, die deze zaak begin dit jaar overnam, erin investeerde en half maart officieel wilde openen, is ongelukkig. De nieuwe lockdown leidde tot annuleringen. ‘Wie niet kan gaan eten, gaat ook nergens slapen’, zegt hij. Aan het very Instagrammable doorkijkkerkje in Borgloon maken mensen foto’s. Iets verderop haal ik voor 3 euro twee brikjes Pipo Appelsap uit de automaat van Bemafruit. Samentrekking van de voornamen van Clerinx Benny & Maikel. Ze bieden ook vers fruit aan. Zo bereik ik Piringen waar in de Tomstraat bakken regen uit de herfstlucht neervallen. In de verte klinkt een liedje over gouden regen. Later zingt Jo Erens.
Ik kijk mijn notities in en herlees dit verhaal. Het zou ook over liefde gaan, maar een seksboekje kan je geen liefde noemen en over liefde verder geen letter. Eén woord zou ook ik niet meer gebruiken. Twee mislukte voornemens. Zo gaat dat in een mislukt jaar.
6. De laatste stappen leiden naar Teuven dat rijmt op Leuven: zo gaan we naar huis. Afscheidnemend van de GR128 en zo hopelijk ook van 2020. Zware lente, cruel summer, ontnuchterende herfst. ‘Waar eindigt dit?’, vraagt Siobhan Wolters. Bijna winter en nog altijd geen antwoord.
Er is nog zoveel niet geschreven. Al die vragen zonder antwoord. Maar soms is er niemand aan wie je iets kan vragen en soms vergeet je het.
Van wie waren de bottines, eenzaam doch netjes naast elkaar, alsof iemand ze nog maar net had uitgetrokken, langs de Schelde in Uitbergen? Het was koud. Geen zwemweer. Welk boek las de jonge moeder die, in Wespelaar, wandelde met haar baby slapend in een draagzak op haar borst? Waarom kocht iemand uit Oudegem een oude lijkwagen en kleefde hij er stickers van het Vlaams Belang op? Of zij. Wie was Tom van de Tomstraat in Piringen?
We zullen het op deze bladzijden niet meer te weten komen. Elke stap op de GR128 is er een vooruit. Stilstaan doen alleen de koeien in Piringen die kijken zoals alleen koeien kunnen kijken, wachtend op een onvermijdelijk einde, zich onbewust van het bord waarop ze ooit zullen belanden. Aan hen valt niets te vragen en in Mulken, Riksingen en Henis – dorpen onder de rook van Tongeren – houdt de herfst iedereen binnen. De maatregelen worden nog eens verstrengd (cultuur dicht, 40 mensen op begrafenissen, sporten tot 12 jaar, winkelen met twee), maar een foto van een pas erkende buitenechtelijke dochter en haar ontmoeting met haar koninklijke vader en zijn vrouw overheerst de voorpagina’s van de kranten. ‘Het is tijd voor verzoening’, zegt de titel. Tijd voor wat opbeurend nieuws.
Maar natuurlijk denk je in Alt-Hoeselt aan alt-J en dus met weemoed aan hun liedje ‘Taro’. Gerda Taro, de bruinharige Pools-Duitse die stierf in het Spaanse Brunete, geliefde van Robert Capa. Waar zouden zij, allebei oorlogsfotografen, dit jaar gezeten hebben als ze er nog waren? In Bergamo misschien of in Wuhan, New York, Alken. Of waren ze toch in Lesbos, Aleppo, Kenia of bij de taliban gebleven? Omdat de wereld niet ophield. Zouden ze coronamoe geworden zijn?
Alweer vragen zonder antwoord en in Grote Spouwen, het dorp waar vorig jaar vuur laaide uit het dak van wat een opvangcentrum voor asielzoekers moest worden, vertelt een mevrouw over haar vader die in december 2019 overleed. Ze is blij dat hij corona niet heeft moeten meemaken. Ze vertelt over hoe plots (‘ik rook de lente al’) in haar tuin een tapijt van viooltjes verscheen, nooit eerder gezien, zomaar, zoveel bloemen en dat in 2020. Ze vertelt veel meer, een mooi en bijzonder verhaal, dat dat zo droevige, on-Limburgs ongastvrije asielzoekersverhaal blust, maar ze denkt dat ze het niet in de krant wil. ‘Mag ik erover nadenken?’, vraagt ze en op een afgescheurd blaadje noteer ik mijn mailadres. Als ze van gedacht verandert, zal ze me schrijven, ‘beloofd’. Twee maanden later is er geen bericht gekomen.
50 meter voorbij haar huis maakt de GR128 een scherpe bocht naar links. Het pad staat aangeduid, zoals de voorbije 420 kilometer al, bijna feilloos met rood-witte bordjes, pijltjes en geschilderde markeringen op verlichtingspalen, straatnaampalen, omheiningspalen, huisgevels en bomen die zo de weg bepalen. Wij schrijven rood-wit, Geert Creve zegt aan de telefoon wit-rood. In mooie woorden: ‘De GR is de wit-rode draad door mijn hobby.’
Hij is bijna zestiger, ambtenaar bij defensie, provinciaal coördinator van de Grote Routepaden in Oost-Vlaanderen. Drie weken geleden stapten we in Wontergem zijn regio binnen, bij de Chinees Achi Wu in Moorsel dronken we een laatste Oost-Vlaamse koffie. Ook daar was alleen de onoplettende wandelaar al eens de juiste straat voorbijgestapt. ‘In mijn regio onderhouden we die markeringen met zo’n 35 vrijwilligers’, zegt Creve. ‘In totaal zijn we met 250. We rusten nooit en ik doe het heel graag. Het is een passie.’
Dit telefoontje is een intermezzo, als hulde, voor die vrijwilliger. ‘Ongebaande paden’ van Sylvain Tesson is een prachtig boek over zijn doorsteek door Frankrijk dat hij eindigt met deze drie zinnen: ‘Je hoefde alleen maar op zoek te gaan, er bestonden nog uithoeken. Er waren nog ongebaande paden. Wat viel er te klagen?’ Maar ongebaand wandelen door dit land en dit gekke jaar, was té onvoorspelbaar. Die rood-witte, of wit-rode, leidraad was nodig. Een handige gids (lastige woorden in de mond van die streek) vanuit West-Vlaanderen naar het zacht zingende landschap van Limburg, om de temperatuur te meten tussen de eerste dag van de nieuwe regering en, over enkele dagen, Allerheiligen. Zonder de GR128 was het pad al te grillig geworden.
Dus waren die vrijwilligers nodig. ‘In Vlaanderen heb je zo’n 3.500 kilometer aangeduide paden, in Wallonië zeker 4.000’, zegt Creve. ‘De filosofie van de Grote Routepaden is dat je van A naar B wandelt, in lijnen, dat je afstanden overwint. Ik heb de GR128 zelf ondertussen wel helemaal afgestapt en zo mijn aardrijkskunde in eigen land goed bijgespijkerd. De traagheid heeft zijn voordelen: ik ben door dorpen en natuurgebieden gewandeld waar ik nooit van gehoord had.’
Dat is herkenbaar, al die dorpjes die ritmisch aan elkaar geregen worden, leken gedichten te worden en die opeenvolgende dialecten een lint van mensen en plekken die je met de auto nooit zou passeren. ‘2020 was een topjaar. De GR-paden kenden de voorbije tien jaar al een serieus stijgende populariteit. Maar dit jaar heeft iedereen, door corona, een beetje noodgedwongen het wandelen ontdekt. Corona leidde tot een boost. Op sommige paden werd het zelfs heel druk en de vereniging kreeg er zeker 1.000 nieuwe leden bij.’
Zullen we volgend jaar nog wandelen? Geert Creve zeker wel. Van Sylvain Tesson weten we dat niet. Bij schrijvers en filosofen gaat het altijd zo: eerst het gewroet dat niemand ziet, dan de vrucht ervan. Over die traagheid schreef Frédéric Gros al: ‘Om te vertragen is er nooit iets beters verzonnen dan wandelen. Om te wandelen heb je alleen maar twee benen nodig. De rest is onzin. Wil je sneller? Ga dan niet wandelen, maar zoek iets anders: rijden, skiën, vliegen.’ Eerder dit jaar citeerden we Rebecca Solnit, nog één keer laten we hier haar mooie woorden vallen: ‘De velden en straten wachten.’
Dus dank u, Grote Routepaden.
Terug op aarde, daar is niets aan te doen. Door de vitrine van de begrafenisondernemer Merken zie je sleutelhangers ‘met asvoorziening’ (€ 36), ‘keramiek mini-urne’, bloemstukken natuurlijk, fotokaders ‘met asvoorziening’, biologisch afbreekbare urnes, bronzen rozen ‘met asvoorziening’ en spreuken. ‘Het leven van een mens is als een kaars in de wind.’ ‘Het verdriet verdwijnt, de liefde leeft voort.’ ‘Woorden voor zoveel verdriet zijn er niet.’
De dood is een zakenmodel, daar is evenmin iets aan te doen en op die laatste zomerdag was de korte rit in de trage corbillard ongetwijfeld de duurste van moeders pas voorbije leven. Door het dorp dat ze goed kende naar de grond waarvoor ze was voorbestemd en waar ze overbuur werd van haar eigen ouders. Maar wie zal daarover klagen? De rituelen van het definitieve afscheid hebben geen prijs. En je moet niets. Merken biedt op steen voor 135 euro een regel van Clouseau aan: ‘Slaap zacht, je hebt het verdiend, je vocht tot aan je laatste zucht.’ Hoe dat met auteursrechten zit, is niet duidelijk.
Zo val je bijna Vlaanderen buiten, want in Vroenhoven gaat de GR128 flirten met dat andere Limburg, in Nederland. Daar is een brug voor nodig want het Albertkanaal, nog net België, kondigt de grens aan. Je ziet Maastricht al liggen. Onder de brug is een, door de lockdown gesloten, trendy café dat ‘Onder de Brug’ heet. 80 jaar geleden was daarvan geen sprake. Op 11 mei 1940 kwamen hier ‘bij de niets ontziende aanvallen door het Duitse leger’ mannen, vrouwen en kinderen om het leven. Soldaten van de 18de linie, vliegeniers van de Belgische luchtmacht, grenswachters, rijkswachters, jongens uit Frankrijk en Amerika. Al die namen luidop lezen zorgt voor een ritmisch tegengewicht voor de ratelende mitrailleurs, maar het brengt Isidoor, Godelieve, Aubin, André en Willy niet terug. Een naamloos schip klieft door het kanaal en, naast een gedicht in vier talen, valt op de brug één bordje op: ‘Dringend nood aan een gesprek? 1813.’ De zelfmoordlijn. Ook 80 jaar later kan de dood op deze hoge brug aan je sleuren.
Slapen kan nog in Kanne, maar dan steekt de Vlaanderenroute toch de grens over. Dat is niet zo raar, ze deed dat in Kemmel al, komend uit Wissant. Later zal ze nog naar Duitsland tot in Aken gaan. Dus waarom zouden wij dat dan niet doen? En op de SintPietersberg wandelt Sandra Behnken met een hond. Ze is 58, schildert iconen en schrijft poëzie en in de lente durfde ze amper buiten te komen. ‘Toen gingen heel veel mensen dood’, zegt ze.
We houden afstand en nu zegt ze: ‘Nederland pakte corona anders aan dan jullie. Mark Rutte rekende op ons gezond verstand en de woorden ‘intelligente lockdown’ vielen. Dringend advies om mondmaskers te dragen. (glimlacht) Maar zo zijn wij Nederlanders dan: we discussiëren over alles en we vinden onszelf altijd slimmer dan de rest van de wereld.’ Ze zegt niet: zie je nu wel. Ze zegt ook niet dat corona haar inspiratie voor gedichten opleverde. ‘Helemaal niet. Het moet nog zakken.’ Ze zegt wel dat ze altijd een setje mondmaskers bij zich heeft. ‘Maar wat schiet je op met een ‘dringend advies’ om ze te dragen? Geloof me. Het zijn niet alleen de jongeren die het aan hun laars lappen. Ik zie ook veel leeftijdsgenoten en nog ouderen zonder mondkapje in de winkel.’ Op haar telefoon laat ze een van haar eenvoudige verzen lezen. ‘Zonovergoten’ heet het en het gaat zo: ‘Weergaloos mooi is de toekomst die vandaag begint / De einder tegemoet die alles uitwist wat ooit niet te dragen was.’
Maastricht binnenstappen is onwezenlijk. Omdat de lus die het pad hier maakt ongebruikelijk is en het contrast zo opvallend. Sinds Gent geen stad meer gezien, zelfs geen stadje, rond Leuven maakte de GR128 een bocht. Maar nu niet. Voor het eerst sinds lang de klank van hoge hakken in de beklinkerde straatjes. Door het raam van zomaar een huis zie ik een Sabato op de bank liggen. Thuis komt dichtbij. Verderop: mooie hotels, chique winkels, Onze-Lievevrouwplein, Graanmarkt, Stokstraat, het Vrijthof vlakbij. Een stadscentrum zonder mondmasker. En als we het ommetje naar boekhandel De Tribune (ontdek ’m en je gaat er altijd terug) maken, valt daar dat A4’tje op: ‘Mondmasker? Graag.’ Het moet niet.
Toen Siobhan Wolters 18 was, werd ze mama van Jace. Met de vader van haar jongen, die nu 8 is, is er al lang geen contact meer. Siobhan kreeg haar naam ooit, hoorde ze van haar ouders, ‘naar een zangeres.’ Ja, wij kennen Siobhan Fahey nog: hoge kapsels, salopettes, Bananarama, ‘Cruel Summer’ natuurlijk. Maar zij is daar te jong voor, al was dit jaar wreed. We staan in Museumcafé Ipanema van het Bonnefantenmuseum (je zou haar dus ook die girl kunnen noemen), waar ze werkt en een meeneemkoffie voor me klaarmaakt. Zoals ze er van 7 tot 15 maart werkte op Tefaf, de kunstbeurs, in Maastricht. ‘Er waren veel events en er kwamen bezoekers van overal’, zegt ze. ‘Hoe voorzichtig je ook was, daar is een grote doorbraak van corona geweest.’ Ook zij, Siobhan. Het was begin april toen ze zich ziek voelde en, inderdaad, het virus haar velde. ‘Het begon met geur- en smaakverlies. Toen belde ik naar mijn huisarts en vroeg: ‘Is dit normaal?’ We wisten op dat moment nog maar weinig over corona. Maar ik had het dus en ik heb het gevoeld. Ik werd ziek en de eerste tien dagen zo ziek dat ik letterlijk dacht dat ik doodging. Het was on-draaglijk.’ Het streepje zetten wij hier bij, je spreekt dat niet uit, maar haar toon is wel zo beklemmend.
Siobhan woont op een appartementje met haar zoon. Ook hij werd ziek, maar de jongen had vooral met haar te doen. Zij kon niets. ‘Jace deed alles. Hij maakte zijn huiswerk zelf. Hij zorgde voor zijn eigen eten. Hij ging alleen naar bed. Hij zorgde voor mij. Dat deed hij allemaal ogenschijnlijk rustig. Een kind van 8.’
Later, toen ze na dik drie weken iets beter was, gaf Jace toe dat hij die dagen helemaal niet zo rustig was. Hij had zich flink gedragen, maar dat is iets anders. Hij wilde haar niet belasten. ‘Nadien zei hij me: ik was doodsbang dat je doodging.’
Ze haalt haar smartphone boven en toont een foto van Jace. Pet stoer omgekeerd op dat blinkend kopje. ‘Voor ik ziek werd, rookte ik. Het goede is dat ik daarvan af ben. Eén keer heb ik nog aan een sigaret getrokken: ik hoestte me de longen uit het lijf. (glimlacht) Ik kan dus niet eens meer roken. Dat is goed. Tot vandaag voel ik de naweeën nog. Diep ademhalen gaat niet zonder pijn. Hoewel ik geen schrik meer heb. Ik voel me zelfs een beetje onoverwinnelijk nu. Maar waar eindigt dit? Ik zou vandaag liever een totale lockdown hebben dan dit. Dat zitten we met kerst misschien allemaal gewoon aan tafel.’
Het is 29 oktober wanneer Siobhan dat zegt, ze weet niet wat wij nu weten en zij dus inmiddels ongetwijfeld ook. Deze week ging Nederland op slot. Van een intelligente lockdown was geen sprake meer en in Museumbar Ipanema zal het stil zijn met kerst. Een beetje dromen van het strand daar in Brazilië, vlak bij dat van Copacabana, ja, dat kan nog.
En dromend van beters stap ik weg uit Maastricht in wat misschien het saaiste stukje van de GR128 is. Het weer wil ook niet mee en pas vlak voor Eijsden, een mooi dorpje, is er toch weer wat natuur. Aan de andere kant van de Maas ligt Lanaye en krijgt het virus dus een Franse klank. Le virus. Als alle lichten uitgaan, kan je hier in Eijsden nog aan de waterkant naar de overkant kijken. In Lanaye zit iedereen vanaf 22 uur dan al binnen door de avondklok die zij zo prachtig couvre-feu noemen. Zelfde pandemie, maar de rivier is de grens van taal en aanpak.
In het dagblad De Limburger beheerst corona alle katernen. Buitenland (‘Vlaanderen grijpt nu in’), economie (‘Wereldwijd spil in coronatesten’), regio (‘Besmettingen bij vleesverwerker Verhey in Nuth’) en sport (‘VV Eijsden schorst compleet voetbalteam’). Eijsden? Hier slaap ik. Ik lees: ‘VV Eijsden heeft een compleet team geschorst voor het schenden van de coronaregels. Het vijfde elftal nam een krat bier mee de kleedkamer in terwijl de kantine gesloten was en zou de regel van anderhalve meter afstand voortdurend negeren. De club heeft het team voor vier weken van het complex geweerd.’ Ik zoek de site van de club en mail de secretaris. Of ik morgen even mag langskomen, de route passeert letterlijk langs het sportpark van VV Eijsden. Drie uur later antwoordt de secretaris. ‘Beste, we hebben geen interesse in dit gesprek. Met vriendelijke groet.’ Coronaschaamte bestaat.
Het ontbijt gebeurt coronaproof, al ben ik de enige gast in deze eenvoudige B&B. Een geplastificeerde ontbijtlijst geeft tussen cijfer 1 en 31 alle mogelijkheden. Van brood over maïswafels, kaas, kipfilet, hagelslag melk en hagelslag puur, tot kwark en honing. Erbij een wit schrijfbord en een uitwisbare markeerstift. Het volstaat om daarop de cijfers over te schrijven en hoeveel je wilt.
Je verlaat Nederland via de Ezelsweg en, al zijn de grenzen deze keer wel open, zo stap je weer een nieuwe lockdown binnen. Waren we dan toch ezels die ons twee keer aan dezelfde steen stootten? Boetedoening ligt op de loer, zeker als een pijl de weg naar Santiago de Compostela aanwijst. Het is de richting die we uit moeten, aandachtig blijven is dus van tel. Voor 2.300 kilometer extra ontbreekt de moed en het einde van deze wandeling ligt maar 14 kilometer verder. Naar de levende kippen in de kathedraal van Santa Domingo de la Calzada gaan we een andere keer kijken.
Dit zijn dus de laatste gedachten. Nog één keer mogen de voeten pijn doen. Nog vijf stukken kermen en zuchten op de Voerense hellingen, want verdorie, de finale is geen vlakke rit naar de Champs-Élysées. Nog één keer wat verward zijn en een pijltje missen en als een klungel op de stappen terugkeren. ’s Gravenvoeren, neen ik kijk niet meer naar het kerkhof, Sint-Martens-Voeren, de Plank, ik wil met niemand meer praten, genoeg gepraat al die 28 dagen, een laatste rood-wit bordje, oké, dan wit-rood, op een boom, ik kom aan in Teuven waar de wandeling toch weer aan de kerk en dus op een begraafplaats eindigt. Ik druk een laatste keer op de stappenteller. Vanuit Kemmel waren het er 722.930. De geplande 474 kilometer op het pad werden er 515. Omdat al die bedden niet altijd op de GR128 stonden.
Hier staat een bankje en daar is mijn geliefde chauffeur.
Ik stap in.
Toelichting maker
Soms vallen alle puzzelstukken samen en eind september 2020 gebeurde dat. Op een avond dacht ik na over de voorbije maanden van dit historische jaar en hoe die nu ons leven, onze kijk op de dingen en onze herinneringen hadden bepaald. Ik dacht aan al onze wandelingen. Aan België dat nog altijd geen regering had. Ik dacht aan al die doden.
Toen viel alles samen. 1 oktober was de dag waarop dit land een nieuwe regering zou moeten hebben. 1 november is de dag waarop wij onze doden herdenken. Die twee dagen, ijkpunten, met elkaar verbindend met een wandeling van west naar oost, was het middel om de stand van het land op te meten. De route lag voor de hand: de GR 128, ook wel de Vlaanderenroute genoemd, verbindt Kemmel in West-Vlaanderen met Voeren in Limburg. Het pad is bewegwijzerd en slingert zich 474 kilometer lang door heel Vlaanderen. Gedeeld door dertig dagen kom je op zo’n 16 kilometer per dag. Onderweg zou ik met mensen praten.
Het idee werd de uitvoering en daar stopte de voorbereiding. Ik keek alleen naar het pad en naar de kaart (en waar ik aan het einde van elke dag zou kunnen slapen), maar ik deed geen research. Liet me verrassen. Rekende op het reportersgeluk. Zou niemand vooraf contacteren. Ik wilde praten met de mensen die op mijn pad kwamen.
Ontmoetingen
Op 3 oktober 2020 begon ik te stappen en 28 dagen later stond ik in Voeren. De verhalen schreef ik na mijn terugkeer. Op 14 november verscheen aflevering 1 in De Tijd, zes weekends na elkaar deed ik verslag van mijn wandeling ‘Dwars door Vlaanderen en een rotjaar’. Want natuurlijk was corona en hoe dat virus en de lockdown ons leven hadden bepaald, de rode draad.
De Tijd gaf me alle ruimte om het verhaal te brengen zoals ik dat graag wilde. Zes afleveringen, in totaal goed voor meer dan 22.000 woorden, waren nodig om te vertellen over de wandeling zelf, over de ontmoetingen, de plaatsen, de actualiteit van de dag, mijn eigen gevoelens. Want persoonlijk werd het ook: ik sliep twee nachten in het ouderlijk huis bij mijn vader en vertelde over mijn eigen moeder die in 2020 overleed. Omdat ik later ook door Leuven stapte, waar ik woon, en dus thuis sliep gaf ik ook mijn eigen dochters een plekje als stem van de jongeren: hoe keken zij naar 2020 terug en naar hun toekomst? Ik praatte zelfs met de verpleger die me exact een jaar eerder verzorgd had na een rugoperatie.
Aangezien het pad duidelijk was (van West-Vlaanderen naar Limburg) was ook de opbouw duidelijk. Het verhaal kon alleen maar verteld worden in de juiste chronologie. Dat kon een nadeel zijn omdat de publicatie ervan een stuk later voorzien was (de laatste aflevering verscheen anderhalve maand na mijn aankomst), maar ik probeerde het om te buigen in een voordeel. Want ik vertrok toen de ‘tweede golf’ nog niet écht zichtbaar was, maar belandde halverwege in een nieuwe lockdown van de horeca (wat ook gevolgen had voor mijn eigen proviand) en eindigde eind oktober toen alle niet-essentiële winkels in België weer dicht gingen. Die evolutie nam ik mee in mijn artikelenreeks.
Deelgenoot
Corona was, vanzelfsprekend, het hoofdthema. Maar ik probeerde ook mensen hun eigen persoonlijke verhaal te laten vertellen en werd zo geconfronteerd met voor- en tegenspoed. Van de man die de inhuldiging van zijn oorlogsmonument (zijn levenswerk) verhinderd zag door deze virusoorlog. Van Achi Wu, een Chinees die een café uitbaat in Aalst, maar ooit drie jaar in Wuhan studeerde. Van verpleegster Lucie die na een burn-out gevraagd werd niet meer te komen werken in het ziekenhuis. Van Luc, die in 2016 de aanslag in Zaventem meemaakte en nu pastoraal werker is. Van Siobhan in Maastricht: jonge moeder, corona gehad, nu weer werkend en levend.
Mijmerend, lezend, kijkend, luisterend, pratend en wandelend probeerde ik de lezer deelgenoot te maken aan die wandeling. Ik hoopte hem en haar mee te laten stappen en zo zelf terugdenkend aan 2020 stil te staan bij de veranderingen en vooruit te laten kijken. Met alvast die ene les: achterom blikken, is goed, maar het is spannender uit te kijken naar wat nog komt. Afgewisseld met quotes van geïnterviewden, stukken uit boeken die ik onderweg las, kranten die ik onder ogen kreeg, beelden die ik zag en muziek die ik hoorde of die in me opkwam. Wandelend hield ik een Spotify-lijstje bij met al die muziek en door de tekst heen verweefde ik die als een soort soundtrack.
Journalistiek was ‘Dwars door Vlaanderen en een rotjaar’ voor mij één van de hoogtepunten in 30 als reporter. Een poging tot verslag van een onvergetelijk jaar werd alvast voor mezelf een onvergetelijke reportage.
Biografie
Rik Van Puymbroeck is journalist bij de Belgische krant De Tijd, eerder werkte hij zeven jaar voor De Morgen en negentien jaar voor Het Belang van Limburg. Hij werkt ook mee aan het wielermagazine Bahamontes. In 2006 verscheen zijn eerste boek Thuis en ver van huis, twee jaar later gevolgd door Weduwen. In 2017 verscheen Ergens onderweg, een bundeling van zeventien interviews die hij voor De Morgen deed. Als ghostwriter werkte Van Puymbroeck mee aan Karkas (een boek van fotograaf Tim Dirven), Kobe Desramaults (met en over kok Kobe Desramaults) en The Wolfpack en The Wolfpack II (twee boeken van fotograaf Sigfrid Eggers die in 2018 en 2019 de succesvolle Quick-Step-wielerploeg volgde). Rik Van Puymbroeck werd al twee keer eerder Meesterverteller, in 2016 met een verhaal over het afscheid van Eddy Merckx (‘Toen Eddy Merckx niet meer was’) en in 2019 met ‘Als de Lijn je levenslijn is’, verschenen in De Tijd.
Toelichting redactie
De graven van oorlogsslachtoffers en de sterfgevallen aan corona. Wie deze vergelijking te letterlijk maakt, gaat dubbel en dwars onderuit. Maar Rik Van Puymbroeck slaagt er in zijn Vlaamse wandelodyssee Dwars door Vlaanderen een Rotjaar op wonderbaarlijke wijze in om coronadoden, de herdenking aan de Tweede Wereldoorlog en – waarom ook niet – de liedjes van Dire Straits aan elkaar te koppelen. Vooral Van Puymbroecks auteurschap en zijn eigen stem, vond de redactie, maakt hem een van de Meestervertellers 2020. De associatieve vertelstijl trekt de lezer niet keihard in de vele afleveringen waarin Van Puymbroeck door het rurale Vlaanderen loopt. Maar wie leest, kan niet anders dan zelf ook zo’n weemoedige wandeltocht te willen begaan.
Door: Maarten van Gestel