De Meestervertellers van 2016
Einde op de Everest
door Rik Kuiper, De Volkskrant
Het verhaal
Afgelopen voorjaar kwamen op de flanken van de Mount Everest onder leiding van de ervaren Nederlander Arnold Coster twee klimmers om het leven. Rik Kuiper maakte een reconstructie van de zeldzaam rampzalig verlopen tocht door de ogen van de langzaam onzekerder wordende expeditieleider. Wat een berg met een mens doen kan.
Mount Everest, Zuidcol (8.000 meter)
19 mei 2016, 16 uur
De zon prikt, de wind waait straf en het is 30 graden onder 0. De acht klimmers van het team van Arnold Coster (40) rusten in de koepeltentjes die zijn opgesteld tussen de stenen. Binnen smelten de ingehuurde sherpa’s op gasbrandertjes brokken sneeuw. In de zes uur dat de expeditieleden hier zijn, moeten ze een paar liter drinken. Vanavond beginnen ze eindelijk aan hun toppoging.
Coster houdt zijn mensen nauwlettend in de gaten op deze vlakte, waar de Lhotse en Mount Everest elkaar raken. Elke paar uur maakt hij een rondje langs de drie vrouwen en vier mannen die hem ieder enkele tienduizenden dollars betaalden om hun droom waar te maken. Om te kijken of ze niet verward zijn, voert Coster korte gesprekken. Bij sommigen controleert hij of de bloedwaarden nog goed zijn.
Hoogteziekte ligt tijdens de hele klim op de loer. Met elke meter stijging neemt de hoeveelheid zuurstof in de lucht af, waardoor je hoofd wazig wordt, je adem gaat knellen en je spijsvertering hapert. Boven de 7.500 meter wordt het nijpend. Ondanks de zuursofflessen takelt het lichaam met elke ademhaling af. Een klimmer kan er hooguit een paar dagen doorbrengen. Bergbeklimmers noemen dat gebied de Zone des Doods.
In een van de tentjes treft Coster Eric Arnold (36), die hij na eerdere expedities meer als een vriend dan als een klant beschouwt. Arnold zit er ontspannen bij, al had hij eerder die dag wat problemen bij het bereiken van dit kamp. Waarschijnlijk stond zijn zuurstoftoevoer niet ver genoeg open.
Coster zet zijn saturatiemeter op een vinger van Arnold. Zijn hartslag in rust ligt rond de 100. Op deze hoogte, waar het lichaam hard moet werken om voldoende zuurstof rond te pompen, is dat normaal. Net als de zuurstofverzadiging van 80 procent. In Nederland zou dat genoeg zijn voor een opname op de intensive care, maar voor een getrainde klimmer op 8.000 meter is het prima. Minder dan 75 procent is reden tot zorg, weet Coster. En daalt het onder de 70 dan moet een klimmer zo snel mogelijk naar beneden.
Ze nemen de schema’s nog eens door. Met zijn drie zuurstofflessen heeft Arnold in principe voldoende voor 24 uur, zegt Coster, mits hij het apparaat op 2 liter per minuut instelt. Als hij een uur eerder dan gepland op het Balkon is, kan hij zichzelf belonen. Dan mag hij tot aan de Zuidtop naar 3 liter per minuut.
De expeditieleider vervolgt zijn ronde. Het ziet er prima uit, denkt hij. Het weer is goed, het is niet druk op de berg en dit is een bijzonder sterk team. Morgenochtend moeten ze alle zeven de top kunnen halen.
19 mei, 18 uur
Alles gaat langzaam op 8.000 meter hoogte. In een krap tentje kun je zo een uur bezig zijn om een paar droge sokken aan te trekken, bergschoenen om je voeten te sjorren, je rugzak in te pakken, je zuurstofmasker op een volle fles aan te sluiten en je hoofdlamp om te doen. Eenmaal buiten moet je dan ook nog de stijgijzers onder je schoenen binden.
De nestor van het gezelschap, de 58-jarige arts Pieter van den Broeke, is als eerste klaar. Omdat hij een van de langzamere klimmers is, vertrekt hij om half zeven, vergezeld door twee sherpa’s.
Kort daarna staat ook Eric Arnold buiten. Dit wordt zijn vijfde poging om de Mount Everest te beklimmen. De eerste keer stormde het zo hard dat hij nauwelijks op zijn benen kon blijven staan. Hij moest 250 meter onder de top omkeren – drie of vier uur verwijderd van zijn jeugddroom. Dat bleek een verstandige keuze. Andere klimmers stierven die dag.
De jaren daarna had Arnold steeds pech. Een keer scheurde hij vlak voor vertrek naar Nepal zijn achillespees, een keer doorkruiste een lawine zijn plan en vorig jaar werd hij in het basiskamp overvallen door een aardbeving.
Coster schudt hem de hand, wenst hem succes. Geen gekke dingen doen, zegt hij.
Zelf blijft Coster achter in het kamp, om de boel van afstand in de gaten te houden. Hij hoeft niet zo nodig naar de top, hij heeft er al drie keer gestaan tijdens twaalf expedities, een prestatie die geen Nederlander hem nadeed. Als klimmer is hij ook een beetje op deze berg uitgekeken. Hij haalt er meer voldoening uit anderen hun droom waar te laten maken. Dat gaat het best vanuit zijn tentje in kamp 4, vindt hij. Van daaruit kan hij radiocontact houden met zijn klimmers. En in geval van nood kan hij met een sherpa in actie komen.
Een voor een verlaten ook de andere klimmers de Zuidcol, onder wie Costers vrouw Maya. Tien jaar geleden trouwde hij met de Nepalese, met wie hij een dochter kreeg. Ze wonen in Kathmandu.
Coster ziet de lichtjes over de duistere helling schuiven. Daar gaan ze, die mensen die zich niet lieten wegjagen door immense kou en schrille stormen, die er een kick van krijgen een top te bereiken waar de lucht zo ijl is dat er geen helikopter kan landen, die niet schrikken van statistieken die zeggen dat de laatste jaren twee op de honderd klimmers sterven op de flanken van de berg.
Als laatste bindt het Australische echtpaar Robert Gropel (36) en Marisa Strydom (34) de stijgijzers onder. Met drie sherpa’s beginnen ze aan de klim.
Dan kruipt Coster zijn tent in.
20 mei, 6 uur
Het eerste bericht dat er iets mis is met Eric Arnold, ontvangt Coster tegen zonsopkomst. Door de radio vertelt Pasang Sherpa dat Arnold zich net boven de Zuidtop bevindt, op een hoogte van circa 8.750 meter, ruim een uur onder de top. Hij heeft maagkrampen, zegt Pasang.
Arnold had een paar dagen eerder soortgelijke problemen. Op weg naar kamp 2 kreeg hij last van diarree. Coster gaf hem antibiotica en vroeg hem of het zinvol was zijn toppoging een paar dagen uit te stellen. Toen de stoelgang de volgende ochtend normaal was, besloot Arnold toch mee naar boven te gaan.
Hij voelt zich wat traag, voegt Pasang toe.
Het tempo van zijn vriend ligt inderdaad laag, constateert Coster. In zijn gebruikelijke tempo zou hij al op de top hebben gestaan, net als een paar anderen uit de groep. Vandaag loopt hij met de tragere klimmers.
Kan Eric nog door, vraagt Coster door de radio aan de sherpa. Of heeft hij het gevoel dat hij moet omkeren?
Hij voelt zich goed genoeg om door te gaan, antwoordt de sherpa.
Geef hem wat meer zuurstof, zegt Coster. Er is genoeg.
Coster maakt zich geen zorgen. Arnold klimt nog in een groep en die groep ligt voor op het langzaamste schema.
Wat kan hij ook anders? In deze fase van de klim ligt de verantwoordelijkheid bij de klimmer. Als er geen tekenen zijn van hoogteziekte – verwardheid, ongecontroleerde bewegingen – moeten mensen zelf beoordelen of het verstandig is door te gaan. En Arnold kan dat. Hij was bij zijn eerste beklimming van de Mount Everest toch ook omgedraaid, met de top al in zicht?
En dus gaat Coster door met het smelten van sneeuw in zijn tent.
20 mei, 8 uur
Rond de tijd dat Eric Arnold en Pieter van den Broeke op de top staan, hoort Coster via de radio dat Marisa Strydom het moeilijk heeft. De 34-jarige Australische universitair docent, is nog onderweg naar boven. Gezien haar conditie vindt Nima Sherpa het verstandiger als ze omdraait, maar zelf denkt ze daar anders over.
Het is echt beter als je terugkeert, zegt Coster door de radio tegen Strydom.
Nee, dat wil ik niet, antwoordt ze. Haar man Rob gaat ook door.
Je bent na de afgesproken tijd op de Zuidtop, zegt Coster.
Ik draai niet om.
Wat moet Coster doen? Normaal zou hij in dit soort gevallen ‘een beetje dreigen met de dood’, zoals hij later zou zeggen. De gevaren benadrukken, een klimmer eraan herinneren dat hij familie thuis had zitten. Maar ja, dat is in dit geval lastig. Haar man loopt immers ook op de berg. En kinderen hebben ze niet.
Ik heb de indruk dat je symptomen van hoogteziekte hebt, zegt Coster. Elk uur dat je boven bent, brengt je verder in gevaar.
Ze reageert laconiek, haar brein vermoedelijk al wat verweekt door zuurstofgebrek.
Dit kan fataal zijn, probeert Coster.
Oké, sputtert Strydom. Ze zal met Nima omdraaien. Over en sluiten.
20 mei, 10 uur
Een oproep van Pasang Sherpa kraakt door de tent van Arnold Coster. Pasang meldt dat Eric Arnold nog altijd traag is. Geef hem nog wat meer zuurstof, zegt Coster, in de hoop dat Arnold daardoor sneller zou gaan dalen.
Maar het loopt anders.
Als de sherpa zich opnieuw meldt, nu vanaf het Balkon op 8.400 meter, beseft Coster dat Arnold het waarschijnlijk niet gaat redden met de hoeveelheid zuurstof die hij bij zich heeft. En dus besluit hij het enige te doen wat nog binnen zijn mogelijkheden ligt: hij stuurt een sherpa vanuit kamp 4 omhoog. Die kan er over ongeveer vier uur zijn, berekent hij, met een verse fles zuurstof. Er is nog niets verloren, weet Coster. Een getrainde klimmer als Eric Arnold kan best even zonder extra zuurstof.
20 mei, 14 uur
Coster verneemt dat Arnold op eigen kracht blijft dalen. Naar 8.300 meter, naar 8.200 meter. Dan meldt Niels van Buren (37) zich over de radio, de man die net als eerste manne-lijke MS-patiënt de top van de Mount Everest haalde. Eric zit zonder zuurstof, zegt Van Buren. Zal ik hem mijn zuurstof geven? Ze bevinden zich op een paar honderd meter boven de Zuidcol, enkele uren van kamp 4. Nee, zegt Coster, doe maar niet. Dan zit jij straks ook met een probleem.
Coster ziet hoe de sherpa met de extra flessen de berg op loopt en uiteindelijk Arnold bereikt, die minstens een halfuur zonder zuurstof heeft gezeten.
Dit is toch wel vreemd, denkt hij. Nooit eerder zag hij iemand tijdens de afdaling zo instorten.
20 mei, 14.30 uur
Ze heeft dus niet geluisterd. Via de radio hoort Coster dat Marisa Strydom niet direct aan de afdaling is begonnen, zoals ze hem beloofde. In plaats daarvan is ze blijven rondhangen op de berg.
Toen haar man van de top terugkeerde, trof hij Strydom op een hoger punt dan hij verwachtte. Nima Sherpa had haar in de tussentijd niet kunnen overtuigen naar beneden te gaan.
Strydom is wankel, warrig, agressief, hoort Coster als het stel voorbij de Zuidtop is. Her-senoedeem, denkt hij meteen. En dus spoort hij Gropel aan zijn vrouw dexamethasone te geven. Iedereen heeft het medicijn meegekregen, het medicijn dat de hersenen doet krimpen, waardoor de gevolgen van hoogteziekte verminderen. Met dex kun je tijd winnen, al is dat beperkt. Strydom moet zo snel mogelijk uit de Zone des Doods.
20 mei, 17 uur
Coster hoort iemand op zijn tent tikken. Als hij naar buiten stapt, ziet hij Eric Arnold.
Ik ben ontzettend moe, fluistert hij tegen Coster. Hij heeft ook last van zijn keel.
Voor de tent schuift de expeditieleider een vinger van Arnold in zijn saturatiemeter en leest de waardes af. De zuurstofverzadiging ligt nog altijd op 80 procent. Goed nieuws, denkt Coster. Geen longoedeem. Arnold geeft normaal antwoord. Geen hersenoedeem.
Coster brengt Arnold naar zijn tent, waar een sherpa aan het koken is. Hij helpt hem zijn stijgijzers en schoenen uit te doen en adviseert zijn vriend om veel te drinken en nog even aan de zuurstof te blijven hangen. Ook belt Coster naar Jorieke Casteleijn, de vriendin van Arnold, om te vertellen dat hij die ochtend de top heeft gehaald.
Intussen dollen ze een beetje met elkaar. Waarom deed je er nou zo lang over, rotjong?
20 mei, 21 uur
Coster zit in zijn tent water te koken, als hij Pieter van den Broeke hoort schreeuwen. De arts keerde kort daarvoor terug van de top, had nog even buiten thee zitten drinken en was toen zijn tent in gegaan. Arnold lag daar al even te rusten. Het gaat niet goed met Eric, roept Van den Broeke. Hij reageert niet!
Coster springt op, kruipt zijn tent uit en loopt door de schemering naar de andere tent. Daar ziet hij Arnold liggen: stil, koud, blauw. Hij schudt aan zijn lichaam, voelt zijn pols, zijn hals, zet de saturatiemeter op een vinger, schijnt met een lampje in zijn ogen. Maar hij weet het eigenlijk al. Dit heeft geen zin meer.
Coster begint te snikken. Hoe kan dit nou, hoe kan dit verdomme gebeuren? Eric Arnold was een van de sterkste klimmers van de groep. Dan loopt de expeditieleider naar zijn tent en haalt de satelliettelefoon. Twee uur na het eerste gesprek met Jorieke Casteleijn moet hij nieuws brengen dat hij twee keer eerder bracht tijdens de veertig expedities die hij organiseerde naar bergen hoger dan 8.000 meter. Casteleijn neemt op, luistert. Hij heeft zich dus doodgeklommen, zegt ze.
Coster begrijpt het ook niet, vertelt hij haar. Arnold was niet verward, had goede bloedwaarden, stierf onverwacht.
Hoe komt Eric beneden, wil Casteleijn weten. Coster hoort aan haar stem dat dit belangrijk voor haar is. Blijkbaar had Arnold van tevoren niet gezegd dat ze hem maar op de flanken van de berg moesten laten liggen, mocht hij onverhoopt sterven. Maar het zou lastig zijn het lichaam beneden te krijgen, een gevaarlijke exercitie waarvoor Coster het leven van zijn mensen op het spel moest zetten.
Dat weten we nog niet, antwoordt hij.
20 mei, 22 uur
Zijn vriend is overleden, maar Arnold Coster heeft geen tijd om te rouwen en geen tijd om te bedenken of hij iets fout gedaan heeft. Eerst moet hij de anderen veilig beneden zien te krijgen.
Marisa Strydom en haar man naderen met de drie sherpa’s het Balkon, hoort Coster door de radio. Hun afdaling verloopt uiterst traag.
Kan er een reddingsteam komen, vraagt Gropel door de radio. Het gaat niet meer.
Welk reddingsteam?, antwoordt Coster. Geen enkele expeditie heeft een groep van acht sherpa’s op de Zuidcol, die nodig zou zijn om snel een reddingsoperatie te doen. Coster denkt na. Dan besluit hij twee sherpa’s omhoog te sturen. Zij moeten het paar met extra zuurstof naar beneden loodsen. Dit zou ook wel eens verkeerd kunnen aflopen, zegt Coster tegen Maya, die na een geslaagde toppoging naast hem in de tent zit.
Via de radio houdt Coster contact met de sherpa’s. Hij hoort dat het steeds moeizamer gaat. Marisa valt om de haverklap, luistert niet naar aanwijzingen, wil steeds terug omhoog. Wat kan hij vanuit zijn tentje? Bind haar vast, zegt hij tegen de sherpa’s, als hij het ook niet meer weet. Laat haar voorzichtig op haar rug naar beneden glijden. En dat doen de sherpa’s – een aan de voorkant om te sturen, een aan de achterkant om te remmen.
21 mei, 2 uur
Daar zijn ze dan, de sherpa’s die Marisa Strydom 31 uur na haar vertrek het kamp in laten glijden. Coster kijkt toe, helpt haar naar de tent te tillen, waar haar man al twee uur ligt bij te komen. Coster dient de vermoeide Strydom meer dex toe. Ook geeft hij haar zuurstof. Omdat ze onderkoeld is, stoppen ze waterflessen met warm water onder haar oksels en in de binnenzakken van haar donspak.
Zal dat nog helpen?
21 mei, 6 uur
Als hij terugkeert naar zijn tent, geeft Coster niet veel meer voor haar kansen. Samen met drie sherpa’s sleept Coster het levenloze lichaam van Eric Arnold met slaapzak en al de tent uit. Coster ademt zwaar, zijn hart maakt overuren na twee nachten in de Zone des Doods. Hij en zijn vrouw hebben een groot deel van hun eigen zuurstof opgegeven voor de reddingsacties.
Coster en de sherpa’s leggen het lichaam achter een grote steen. Daar is de officieuze begraafplaats van de Zuidcol, er liggen drie of vier klimmers die bij eerdere expedities om het leven zijn gekomen. Ze stapelen een paar vlakke stenen op het lichaam van Arnold. Dan neemt Coster wat foto’s voor de familie. De kans bestaat dat dit de laatste rustplaats van Arnold wordt, hoe graag zijn vriendin ook wil dat zijn lichaam naar Nederland komt.
Veel emotie voelt Coster op dat moment niet. Daar krijgt hij niet genoeg zuurstof voor binnen. Bovendien moet hij voorkomen dat er meer slachtoffers vallen. Coster loopt terug naar het kamp en ziet tot zijn verbazing dat Marisa Strydom naast haar tent staat. De medicijnen en die paar uur rust hebben haar blijkbaar goed gedaan. Nee, ze weet niet wat er de avond daarvoor gebeurd is, maar ze spreekt coherent. Is er dan toch nog een kans om haar op tijd naar een hoogte te brengen waar een helikopter kan landen?
Lhotsewand (7.800 meter)
21 mei, 8 uur
Arnold Coster ziet hoe Marisa Strydom naar beneden wankelt, aan beide zijden ondersteund door een sherpa. Zo dalen ze de Lhotsewand af, tergend langzaam. De anderen uit het team zitten al lager. Een paar klimmers, zoals Niels van Buren, waren direct na hun toppoging afgedaald naar kamp 2, wat de voorkeur verdient omdat dat kamp buiten de Zone des Doods ligt. Pieter van den Broeke overnachtte wel in kamp 4 en ging eerder die ochtend al naar beneden.
Coster en zijn vrouw dalen met Strydom en Gropel. Na een paar uur bereiken ze de Geneefse Pijler, een steil stuk rots waar ze moeten abseilen. Een voor een gaan ze naar beneden, Strydom met hulp van de sherpa’s. Onderaan haken de klimmers hun harnas vast aan een touw dat langs de route is bevestigd. Ze beginnen af te dalen naar de Gele Band – een gelige rotsformatie.
En dan gaat het mis. Strydom struikelt en glijdt naar beneden. Een paar meter lager staat het touw strak. Strydom ligt stil. Coster ziet hoe sherpa’s naar beneden klauteren, hoe ze haar terug het spoor op sjorren. Ze beweegt niet meer. Gropel, dierenarts van beroep, probeert zijn echtgenote te reanimeren. Hartmassage. Mond-op-mondbeademing. Hartmassage.
Dit is de druppel, denkt Coster. Het lichaam van Marisa Strydom verrichtte zo lang zo veel werk om te overleven in de Zone des Doods. Nu is het op. De uitgeputte Gropel beseft het ook. Daar zit hij dan, bij het lichaam van de vrouw met wie hij samen de seven summits wilde beklimmen, de hoogste toppen van elk continent. We moeten door, zegt Coster, die zijn best doet kalm te blijven. Je moet nu aan jezelf denken. En dus lopen ze even later weg bij het lichaam van Strydom. Ze moeten dalen, zonder na te denken, zo snel mogelijk, hoe langzaam dat ook is.
Later kunnen ze het lichaam misschien ophalen, denkt Coster, voordat een of andere idioot een foto neemt en die op internet zet, zoals met andere lichamen is gebeurd. Verslagen komen ze die avond in kamp 2 aan, twaalf uur nadat ze van de Zuidcol zijn vertrokken. Daar treft Coster de andere expeditieleden, die maar half hebben meegekregen wat er op de berg is voorgevallen. Misschien, mompelt Coster, moet ik maar een andere baan zoeken.
Basiskamp (5.300 meter)
23 mei, 15 uur
Na een dag rust zitten ze aan tafel in een grote tent in het basiskamp: Arnold Coster, zijn vrouw en de elf sherpa’s die hij voor deze expeditie heeft ingehuurd. Er zijn ook sherpa’s van andere teams aangeschoven.
Nu moet Coster nadenken wat hij met de lichamen van de twee overledenen gaat doen. Is het acceptabel om die van de berg te halen?, vraagt hij aan de aanwezigen. De risico’s van een bergingsoperatie zijn aanzienlijk. Reddingshelikopters kunnen boven de 6.500 meter niet vliegen, omdat de lucht daar te ijl is. Daarom moeten sherpa’s de lichamen het eerste stuk lopend naar beneden brengen. Omdat tillen niet gaat, snoeren ze zich met een paar man vast aan het lichaam, dat tussen hen in naar beneden glijdt. Wanneer het lichaam wegroetsjt, bestaat de kans dat de vastgeklonken mannen mee de diepte in getrokken worden.
Meestal hebben sherpa’s geen trek om hun leven hiervoor te wagen, weet Coster. Er zijn door de jaren heen misschien tien lichamen van de berg gehaald, tien van de ruim tweehonderd mensen die er sinds 1953 overleden zijn. Het gebeurt eigenlijk pas sinds berg-ingshelikopters naar kamp 2 vliegen.
En dan zijn er nog de financiën. Zuurstof kost 600 dollar per fles, elke sherpa heeft er een paar nodig. Een helikopter naar kamp 2? Ook 15 duizend dollar. En Coster moet de sherpa’s natuurlijk een bonus geven voor deze klus. Zal de verzekering dat allemaal vergoeden? Hij weet het nog niet.
Zelf is de expeditieleider erop gebrand de lichamen te halen. Hij weet hoe graag Casteleijn wil dat haar vriend terug naar Nederland komt. Hij is dit aan haar verplicht. En Strydom kan daar natuurlijk ook niet blijven liggen, zo midden op de route.
De sherpa’s blijken bereid de lichamen te bergen. De Zuidcol is nog relatief makkelijk te bereiken, concluderen ze. Niet al te diep in de Zone des Doods, goede weersomstandigheden. Bovendien zijn er voldoende onaangebroken zuurstofflessen in het basiskamp aanwezig om de tocht mogelijk te maken.
Ze maken een plan. Acht sherpa’s zullen omhooggaan, vier om het lichaam van Arnold op te halen, vier om dat van Strydom naar beneden te brengen. Coster zal het eerste stuk meegaan en vanuit kamp 2 de bergingsoperatie coördineren. Hij kan de sherpa’s toch niet bijhouden. Nog diezelfde nacht vertrekken ze door de Khumbu IJsval, een schuivende gletsjer die overdag te gevaarlijk is.
Kamp 2 (6.400 meter)
24 mei, 10 uur
De plannen zijn te optimistisch. Met vier man één lichaam naar beneden halen is lastig, ontdekken de sherpa’s als ze op 7.800 meter aankomen, waar Marisa Strydom ligt. Mis-schien moeten ze met z’n allen door naar boven, oppert Coster vanuit kamp 2, om eerst Eric Arnold van de Zuidcol te halen.
De sherpa’s klimmen door. Met twee man aan de achterkant van het lichaam, twee man aan de voorkant en twee man in het midden weten ze Arnold na een paar uur ploeteren naar kamp 3 op 7.200 meter te brengen. Dan vindt Coster het genoeg. Het is rond middernacht. Hij roept de mannen terug naar kamp 2, voor een maaltijd en wat rust. Ze zijn toch al weer 24 uur in touw.
Na vier uur slaap klimmen de sherpa’s weer naar boven. Ze slepen het lichaam van Arnold naar Crampon Point, een vlakte op 6.500 meter, iets boven kamp 2. Daar kan een helikopter landen, mits de overbodige stoelen eruit zijn gehaald en de brandstoftank minimaal gevuld is.
Nu moet Strydom nog gehaald worden, maar Coster merkt dat enkele sherpa’s uitgeput zijn. Vier van de acht willen nog een keer naar boven, de rest weigert. Coster besluit een rondje door kamp 2 te maken. Wilden sherpa’s van andere teams wellicht helpen? En ja, vier mannen bieden hun hulp aan. Omdat hij getrouwd is met een Nepalese, denkt hij.
Basiskamp
27 mei, 11 uur
De wieken draaien nog als Coster en een paar sherpa’s het oranje pakket uit de helikopter tillen. De piloot heeft het lichaam van Eric Arnold zojuist van 6.500 meter gehaald en hij zal het straks naar Lukla brengen. Dat van Strydom volgt later. De mannen monteren de stoelen weer in de cabine en tillen het lichaam van Arnold weer aan boord. Coster stapt ook in. Ze stijgen op.
Vanaf het moment dat hij wist dat de lichamen geborgen zouden worden, was de expeditieleider gaan nadenken. Hoe had Arnold zo plotseling kunnen overlijden? Had Coster signalen gemist? En de dood van Marisa Strydom, had hij die kunnen voorkomen? Coster denkt dat hij goed gehandeld heeft. Hij moest de randvoorwaarden scheppen en die waren op orde. Er was eten en drinken, er waren sherpa’s, tenten, klimschema’s. Daar houdt zijn verantwoordelijkheid op. Op de berg zijn klimmers op zichzelf aangewezen. Ze moeten zelf beslissen of een krampje of een hevige vermoeidheid reden is om terug te keren. Hij kan niemand verplichten om te draaien.
Of wel?
Soms vraagt hij zich af wat er gebeurd was als hij niet in kamp 4 was achtergebleven, maar met de expeditieleden mee was geklommen. Had hij Strydom op de Zuidtop in fermere bewoordingen toegesproken dan de sherpa’s? Zou ze dan wel zijn omgedraaid?
Meestal wuift hij zulke gedachten weg. Strydom had ook niet naar haar man geluisterd. Misschien was Coster niet in de buurt geweest, toen ze in nood raakte. En bovendien, wie had het overzicht gehouden, als hij ook op de berg was geweest? Wie had dan sherpa’s met extra zuurstof naar boven kunnen sturen? Nee, dat had hij vanaf de berg moeilijk kunnen regelen, via die radio die je steeds in de striemende kou uit je zak moest frummelen.
En dan is er ook nog die laatste vraag, die hem voorheen nooit zo bezighield. Coster was tijdens deze expeditie langer in de Zone des Doods dan de bedoeling was. Hij had voor een schamel salaris zijn leven gewaagd – niet om zijn eigen dromen waar te maken, maar om die van anderen te vervullen. Was dat het waard?
Coster, die zich in de bergen beter voelt dan waar ook, twijfelt er nu aan. Misschien moet hij alleen nog voor zichzelf gaan klimmen, op andere bergen dan de Mount Everest, die prestatieberg waar zo veel mensen zo graag omhoog willen dat ze er alles voor over hebben. Misschien moet hij bergen van 8.000 meter en hoger voortaan helemaal links laten liggen.
Na ongeveer twintig minuten landt de helikopter op Tenzing Hillary Airport in Lukla. Morgen zal het lichaam van Eric Arnold naar Kathmandu worden overgebracht, daarna naar Nederland. Dan kunnen de nabestaanden een uitvaart organiseren. Op het kleine vliegveldje aan de rand van een ravijn laadt Coster het oranje pakket uit.
Zijn vriend is weer beneden.
Toelichting maker
Klimmers waarschuwen: als je de top bereikt hebt, ben je pas halverwege. Iets dergelijks geldt voor schrijven. Dat leerde ik toen ik werkte aan de verhalen die ik schreef over Eric Arnold.
Het nieuws over zijn dood op de flanken van Mount Everest bereikte me op een zaterdagochtend. Ik had weekenddienst bij de Volkskrant, er was weinig ander binnenlands nieuws en ik vroeg de weekendchef of ik een reconstructie mocht maken. Dat leek hem een goed plan.
Zondagavond – na twee lange dagen – leverde ik het verhaal in. Het ging over een klimmer die zich in zijn jeugd al had voorgenomen de hoogste berg van de wereld te beklimmen en nu – na vier gestrande pogingen – écht de top wilde halen. Ik had me gebaseerd op de karige informatie die over de fatale tocht bekend was, maar vooral op oude interviews en een gesprek met bergbeklimmer Katja Staartjes, die zelf op de top had gestaan. De familie en de Nederlandse leider van de expeditie had ik niet te pakken gekregen.
Het resultaat stemde me tevreden. Ik had er met het beschikbare materiaal een verhaal van tweeduizend woorden met een mooie spanningsboog en fijne details uit weten te persen. Dat was me nooit eerder in zo’n korte tijd gelukt.
Ik kreeg complimenten voor het verhaal, maar iets zat me dwars. Want wat was er nou werkelijk op die berg gebeurd? Ik wist het nog steeds niet.
En dus stuurde ik twee weken na mijn eerste mails een nieuw bericht aan de expeditieleider. Ik schreef dat ik me goed kon voorstellen dat hij destijds geen trek had gehad om te antwoorden. Dat ik graag alsnog zijn verhaal wilde optekenen. Dat ik geen haast had. En dat ik het snapte als hij niet wilde meewerken. Je moest nooit iemand onder druk zetten, wist ik. Je moest iemand zijn eigen moment laten kiezen om zijn verhaal te vertellen.
Arnold Coster mailde snel terug. Hij was nog heel even in Nederland, ik kon hem bellen zodra hij weer thuis in Kathmandu was. ‘Weinig mensen begrijpen hoe het echt zit’, schreef Coster. ‘Het is makkelijker iemand uit de ruimte te redden dan van een berg van achtduizend meter hoogte.’
Het gesprek met Coster leverde materiaal voor een indrukwekkend verhaal. Een strijd op leven en dood. Een hoofdpersoon door wiens ogen ik het hele verhaal kon vertellen. Een waanzinnige decor.
Daar stond ik dus, op de top van mijn berg. De klim was geslaagd, nu moest ik naar beneden. Ik was pas halverwege.
Vooral de structuur van het verhaal hield me wakker. Ik ontwaarde twee spanningsbogen De eerste: kon Coster de klimmers redden? De tweede: lukte het hem – zodra ze overleden waren – de lichamen beneden te krijgen?
Het probleem was dat de eerste spanningsboog krachtiger was dan de tweede. Die overlevingsstrijd van die twee klimmers – dat was heftig. En tja, of die lichamen vervolgens beneden kwamen, dat was toch van minder belang. Zou ik dit chronologisch vertellen, dan zou het verhaal langzaam uitdoven.
Misschien moest ik het als twee aparte verhalen zien, bedacht ik – één over de klim, één over de afdaling met de lichamen? Die verhalen zou ik in elkaar draaien, met om de beurt een scène uit het ene verhaal en een scène uit het andere.
Ik begon met de scène waarin Coster de vriendin van Eric Arnold belt en vertelt dat hij is overleden. Ze vroeg hoe zijn lichaam beneden zou komen. Daarmee stond deze verhaallijn op spanning. Want ja, hoe ging Coster dat doen?
Toen kwam de eerste scène van de andere verhaallijn. Iedereen leefde nog, de klimmers maakten zich klaar voor hun toppoging. Spanning was er vanzelf. Eric Arnold zou straks sterven. Maar hoe?
Volgende scène: Coster sleept het lichaam van Eric Arnold de tent uit.
Daarna: Coster in zijn tent, het allereerste bericht dat er iets mis was met Arnold.
Enzovoorts.
Het was leuk bedacht, maar het werkte niet. Te veel nieuwe personages in de eerste scène, te geforceerd, het moest anders.
Ondertussen moest ik ook nog een journalistieke vraag beantwoorden: klopte het verhaal wat Coster me verteld had? Ik had er een goed gevoel bij, had Coster in twee gesprekken niet kunnen betrappen op inconsistenties en hij leek me eerlijk over zijn eigen beperkingen.
Maar ja, hij was expeditieleider en volgend jaar had hij ook weer betalende klanten nodig. Hij zou een motief kunnen hebben om zijn rol mooier voor te stellen dan die was. Ik moest het verhaal dus checken.
Dat deed ik op verschillende manieren (en dat had ik, besef ik nu, in een naschrift moeten vermelden). Allereerst las ik op internet een blog van een ander expeditielid. Ze was niet bij de sterfgevallen aanwezig geweest – elke klimmer deed de toppoging op zijn eigen tempo – maar geloofde niet dat Coster schuld droeg. Ook mailde ik de Amerikaanse klimgoeroe Alan Arnette om te vragen naar de reputatie van Coster. Die was goed, schreef Arnette. Tenslotte benaderde expeditieleden Niels van Buren en Pieter van den Broeke, om hun kant van het verhaal te horen. Die gesprekken gebruikte ik vooral om feiten te checken. Costers verhaal leek te kloppen.
Ik was nu halverwege de afdaling.
Wat restte, was de structuur. En dus probeerde ik wat in zulke gevallen vrijwel altijd het beste is: ik zette alles weer in chronologische volgorde.
Dat beviel meteen goed, het gaf rust aan het verhaal.
Ik moest alleen iets bedenken om ervoor te zorgen dat het verhaal na de dood van de twee klimmers niet zou doodbloeden.
Allereerst besloot ik het verhaal van de berging van de lichamen niet te veel ruimte te geven. Het moest kort en bondig. Maar belangrijker nog: ik moest zorgen dat er iets op het spel stond. Dat loste ik op door in het verhaal te benadrukken dat de vriendin van Eric Arnold heel graag wilde dat het lichaam naar Nederland zou komen.
Dat werkte.
Ik was beneden.
Biografie
Rik Kuiper (1977) is verslaggever bij de Volkskrant, waar hij vooral over onderwijs schrijft. Soms mag hij even ‘buiten spelen’, zoals hij het zelf noemt. Dan schrijft hij minutieuze reconstructies van bijzondere gebeurtenissen. Dit is de derde keer dat zo’n reconstructie door de jury van Meestervertellers opgenomen wordt in de selectie van beste journalistieke verhalen van het jaar. In zijn vrije tijd is Kuiper monteur bij de Verhalengarage. Daar kijkt hij samen met Henk Blanken onder de motorkap van de verhalende journalistiek. Door hun kennis te delen, hopen ze dat er in de toekomst nog veel meer mooie verhalen geschreven zullen worden.
Toelichting redactie
In dit verhaal volgt spanning op spanning. Het is geschreven van vanuit een duidelijk perspectief, dat van de expeditieleider Coster. We maken mee hoe de twijfel geleidelijk bij hem toeslaat. Is dit de manier om een gevaarlijke expeditie te leiden? Dat wordt nog versterkt doordat het verhaal onsentimenteel en onheroïsch is opgeschreven. Ardor leven we mee in het parallelle universum van de berghelling, waarin andere normen en andere omgangsvormen gelden. Het is ook journalistiek een relevant onderwerp, door de slachtoffers die de beklimming van de Everest telkens weer vergt – ook nu weer.