Rasit Elibol, spreker Van Westerloolezing: ‘Er staan dingen in waar ik met niemand over heb gepraat’
Rasit Elibol is dit jaar de spreker tijdens de Gerard van Westerloolezing. We spraken hem over Van Westerloo, zijn schrijfstijl en jezelf als hoofdpersoon hebben.
Wat betekent Gerard van Westerloo voor jou als journalist?
“Zijn naam wordt nog vaak genoemd op de redactie van De Groene! Er komt regelmatig een idee voorbij – de bus- of de tramlijn volgen bijvoorbeeld – waarbij iedereen weet: dat is een typische Van Westerloo-reportage.
Wat ik goed aan hem vind is dat zijn stukken heel grondig zijn en hij echt de tijd neemt. Van Westerloo gaat all the way: hij kiest een vorm en gaat daar helemaal voor. Tegenwoordig zie je vaak dat er in stukken reportage-elementen zitten, maar dat ze niet meer écht volledig verhalend zijn. Hij kon inzoomen op onderwerpen waarvan je niet verwachtte dat ze een grote maatschappelijke ontwikkeling zouden blootleggen.”
Hoe heb je je eigen schrijfstijl ontwikkeld?
“Inmiddels durf ik, net als Van Westerloo, all the way te gaan als ik een bepaalde vorm kies. Ik heb vroeger best vaak stukken geschreven die experimenteler waren, maar die ik dan toch weer klassiek maakte als de deadline naderde. Daar heb ik nu niet meer zo’n last van.
Toen ik voor het eerst ging schrijven over opgroeien in armoede, kwam dat voort uit frustratie. Ik had iets gelezen en dacht: dit is geschreven door iemand die zelf niet ervaren heeft hoe het is en daardoor dingen mist of anders interpreteert. Toen dacht ik: laat ik het zelf doen.
In 2014 schreef ik in mijn boek Camping Blues voor het eerst over mezelf. Als ik dat vergelijk met wat ik nu doe, ligt het helemaal in elkaars verlengde, maar leest het ook een beetje als schetsen in plaats van een écht werk.”
In Vuistslagen ben je ook zelf de hoofdpersoon. In het boek spaar je jezelf niet. Hoe is het om over jezelf te schrijven?
“Het is altijd een beetje dubbel. Ik zet mezelf in om een groter probleem aan te kaarten en vraag me steeds af: lukt dat? Het voordeel is dat ik het verhaal in eigen hand heb. Ik ken al het materiaal, dus ik ben niet afhankelijk van wat anderen me aangeven en hoe goed ik iemand interview.
Tegelijk is het gek, want je bent aan het cherrypicken in je eigen verhaal. Je hebt het gevoel dat je jezelf aan het construeren bent. Je moet waken voor ijdeltuiterij, dat het niet te pathetisch wordt als het over jezelf gaat. Tegelijk zijn er niet zo heel veel schrijvers en journalisten die uit eerste hand kunnen schrijven over opgroeien in armoede als een kind van migranten.
In mijn boek schrijf ik heel openhartig over mijn vader die ziek is en dingen die hij heeft meegemaakt. Dat is dubbel: ik schrijf niet alleen over mezelf, maar ook over mijn naasten, die daar niet om gevraagd hebben. Dus ik maak steeds de afweging: hoeveel geef ik daarvan bloot?
Er staan dingen in het boek waar ik nooit met iemand over gepraat heb. Ook niet met mijn beste vrienden of mijn schoonfamilie. Die moesten dat in mijn boek lezen. Dat is wel gek en spannend. Maar uiteindelijk is het mijn verhaal. Ze hebben dan toch pech dat ze een schrijver in de familie hebben, haha.”
Foto: Mounir Raji.