De Meestervertellers van 2022
Met een paar stuivers
door Rasit Elibol
Armoede is niet alleen iets van nu. Al jaren gaan kinderen zonder ontbijt naar school en kunnen ze niet naar verjaardagsfeestjes. Wie in armoede opgroeit, wordt daar zijn leven lang door achtervolgd.
Het verhaal
Dit is het moment om de knoop door te hakken, wanneer hij de trein uitloopt. Hij heeft dan een minuut of twee voor hij bij de tramhalte is. Steeds vaker kiest hij ervoor om de tram te laten schieten en te lopen. Door de oude binnenstad, over de grachten. Hij heeft dan even de tijd om alleen te zijn en na te denken. Over de verhalen die hij aan het schrijven is, over waar hij die dag zijn lunch zal halen, over de kinderen. Maar heel soms ook over zichzelf.
Wie had dat gedacht, zegt hij zo nu en dan als hij zo richting zijn werk loopt. Dat hij hier aan de gracht een baan zou hebben, voor een bovenmodaal salaris. Dat hij eigenaar zou zijn van een riant koophuis waar hij woont met zijn vriendin en hun drie kinderen. Een mooie auto, een scooter, allemaal een nieuwe fiets, wat geld op de bank. De tijd dat hij kon kwartetten met aanmaningen en dwangsommen ligt dankzij deze baan definitief achter hem en ook de berg met schulden is teruggebracht tot een heuveltje dat te overzien is. Soms denkt hij: not bad.
En dan stapt hij het grachtenpand binnen waar hij werkt en zoals elke ochtend loopt hij even langs de administratie om gedag te zeggen, en de collega die altijd even lacht kijkt nu serieus en staat op als ze hem ziet. ‘Loop even mee’, zegt ze zo discreet mogelijk, en als niemand ze kan horen herneemt ze het woord. ‘Ik vind het heel vervelend voor je, maar de belastingdienst heeft beslag gelegd op je loon.’
Ze zegt nog iets over dat als hij nu in de problemen komt, ze vast iets kunnen doen met een lening en voorschotten, maar de constructie die ze kennelijk al heeft bedacht hoort hij niet meer. Godverdomme, denkt hij. Is dit echt?
Hij blijft langer dan normaal bij het koffieapparaat staan, probeert zijn ademhaling onder controle te krijgen, wast zijn gezicht met koud water, gaat vervolgens naar zijn werkplek en vertelt dit aan niemand.
Het is net licht en het heeft de hele nacht geregend. Op de slippers van zijn vader loopt hij over de galerij en gaat steeds iets trager. Gaat het voetballen wel door? Op zulke regenachtige dagen moeten ze de club bellen om te horen van welke teams de wedstrijden zijn afgelast. Hij heeft twee stuivers in zijn zak gedaan, voor het geval ze om geld vragen. Meer is er niet. Hij overweegt even om een smoesje te verzinnen als hij aanbelt, maar als de buurvrouw opendoet in haar ochtendjas, vraagt hij: ‘Mag ik bellen? Onze telefoon is weer afgesloten.’
Haar zoon zit op de bank en kijkt televisie. Ze groeten elkaar en dan zegt hij dat hij niet komt spelen, maar moet bellen. Gelukkig is het een bandje aan de andere kant van de lijn, hij hoeft alleen te luisteren, en hij gaat zodra hij de hoorn heeft neergelegd naar de voordeur. De buurvrouw loopt mee, hij wil haar de stuivers geven, maar ze schudt haar hoofd en dan zegt hij: ‘Bedankt voor het bellen. Voetbal gaat niet door.’
Ja, zegt zijn moeder als hij er nu naar vraagt, een jaar of dertig later. De telefoon was geregeld afgesloten. Maar ze herinnert zich niet meer dat ook de stroom was afgesloten. Hij meent van wel. Hij kan het gevoel zo oproepen als er weer allerlei rekeningen niet betaald konden worden, de angst voor brieven van instanties die nooit zou verdwijnen.
De telefoon helemaal wegdoen was nooit een optie, want het was de enige lijn naar de familie daarginds, naar goed en slecht nieuws, en natuurlijk komt dat slechte nieuws ook op de dag dat hij zijn vader voor het eerst ziet huilen, en omdat ze daar niet lang wachten met de begrafenis moeten ze snel tickets kopen, maar er is helemaal geen geld. Het lukt om genoeg bij elkaar te lenen voor één ticket, en dus vliegt vader alleen naar zijn geboortegrond om zijn moeder te begraven.
Nog zo’n herinnering: ze zitten met z’n vieren aan tafel en eten voor de tweede avond op rij een soort zelfgemaakt brood zonder beleg. De koelkast is helemaal leeg op een restje boter na, en moeder zegt: ‘Papa en ik houden niet zo van boter, nemen jullie het maar’, maar hij weet dat dat niet waar is. Want als ze mag kiezen eet ze het liefst boter en honing op haar brood en ze smeert dan altijd extra boter op de böreks die ze maakt. Hij neemt een paar happen en rent dan verward naar zijn kamer en verstopt zich onder een deken.
Vaker nog moet hij denken aan al die keren dat hij iets niet kon doen, en dat was eigenlijk altijd. En de schaamte die ermee gepaard ging. Nooit op vakantie, nooit een weekendje weg, nooit een abonnement voor het zwembad, nooit de nieuwste schoenen, nooit naar een dierentuin, nooit naar een bioscoop of theater, nooit geld om snoep te kopen als de rest dat wel kreeg, nooit zakgeld. Beter gezegd: nooit op maandag tijdens het kringgesprek iets te vertellen hebben.
Weet je wat net zo erg is als armoede? Je arm voelen, schrijft Keith Payne in De gebroken ladder. De Amerikaanse psycholoog komt zelf uit een arm gezin en mag daarom op de basisschool bij het afrekenen van de schoollunch doorlopen van de kantinejuffrouw. Tot zij op een dag afwezig is en wordt vervangen door iemand die hem niet kent. Als Payne aan haar kassa staat, moet hij ineens 1,25 dollar betalen, maar dat heeft hij helemaal niet. Dat is het moment dat Payne beseft dat hij arm is en anders dan de anderen. ‘Hoewel mijn familie geen cent minder had dan de dag ervoor veranderde dat moment alles voor me.’ Payne begint ineens verschillen op te merken tussen hemzelf en zijn schoolgenoten. Hij hoort dat hij en de andere kinderen die hun eten vergoed krijgen een andere tongval hebben, dat klasgenoten die hun lunch zelf kunnen betalen betere schoenen dragen, kapsels hebben waarvan hij vermoedt dat die door een echte kapper in model zijn geknipt. ‘Ik was altijd al verlegen geweest, maar nu was ik op school bijna onzichtbaar’, schrijft Payne. ‘Wie was ik om mijn mond open te doen. Plotseling strekte zich een nieuwe maatschappelijke ladder voor me – en boven me – uit.’
Payne haalt tal van onderzoeken aan die zijn theorie staven: het gevoel hebben arm te zijn haalt net zoveel jaren van iemands leven af als daadwerkelijk arm zijn. Er is het onderzoek dat uitwijst dat de omvang van het huis van je buren invloed heeft op je stresshormonen. Dat financiële onzekerheid tot beslissingen leidt die niet alleen schadelijk voor jezelf zijn, maar ook voor nog meer onzekerheid zorgen. Wie arm is, of denkt arm te zijn, maakt ondoordachte keuzes en ziet zijn IQ flink dalen.
In de krant leest hij weer over armoede. Dat die toeneemt. Dat ook de groep werkende armen groter wordt en er nu echt iets aan moet gebeuren. Over inflatie en procenten. Er wordt verteld over initiatieven om geld in te zamelen voor mensen en gezinnen die het zelf niet hebben. Er is een minister voor Armoedebeleid. Hij leest over mannen zonder tanden. In de rij bij de voedselbank wordt door journalisten gevraagd met hoe weinig geld iemand nou precies moet zien rond te komen. Het gaat over een kind dat omvalt in de klas omdat het al dagen niet heeft gegeten. Dat er elke dag 29.000 kinderen zonder ontbijt naar school gaan, dat zijn zo’n 1260 klassen. Er zijn nog meer cijfers: ‘9,5 procent van de kinderen in Nederland leeft in 2023 in armoede. Dat is de verwachting van het Centraal Planbureau. Door de hoge inflatie steeg het percentage kinderen in armoede al van 7,2 procent in 2021 naar 9,2 procent in 2022. Steeds meer huishoudens voelen de hoge inflatie in hun portemonnee.’
Er wordt ineens bij alles een koppeling met de energiecrisis gemaakt, en misschien is hij cynisch, maar hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat pas nu de middenklasse zelf in hun portemonnee wordt geraakt, ze vinden dat er echt iets moet gebeuren. En dus zeggen ze: ‘Ik kan het betalen, maar hoe moet het nu met de mensen die het al moeilijk hadden?’
Waar komt die verbazing vandaan? Al jaren groeit een grote groep kinderen in Nederland op in armoede. Al decennia gaan er kinderen zonder ontbijt naar school, verzinnen ze smoesjes als ze worden uitgenodigd voor kinderfeestjes of als ze zelf een feestje moeten geven. Al sinds hij zich kan herinneren zijn er mensen die hun energierekening niet kunnen betalen. Waarom hoefde er toen niets te veranderen?
Édouard Louis, zelf opgegroeid in een armoedig milieu in Frankrijk, schrijft in Ze hebben mijn vader vermoord dat het vreemd is dat politici aan politiek doen terwijl het niets of erg weinig aan hun leven verandert. En dat politiek voor de heersende klasse voornamelijk een esthetische kwestie is, ‘een manier om over zichzelf te denken, een manier om de wereld te zien, om zichzelf op te bouwen. Voor ons was politiek een kwestie van leven of doodgaan.’
Ook voor de mensen die hier in Nederland bepalen welk armoedebeleid wordt gevoerd blijft het een papieren onderwerp. Er moet geld bij of mensen moeten zelf zorgen dat ze de mogelijkheden krijgen om geld te verdienen, maar aan het eind van de dag maken ze zich bijna allemaal drukker om wie er gelekt heeft over een oud-Kamervoorzitter. Ze kijken van boven naar beneden, waardoor ze van alles missen.
In een essay op De Correspondent werpt Tim ’S Jongers, die zelf opgroeide in armoede en na een lange weg nu politicoloog en directeur van de Wiardi Beckman Stichting is, de vraag op of onze samenleving armen systematisch arm houdt. ‘Het lijkt er wel op. Er lijkt sprake te zijn van een systematische neiging om groei te beperken in een systeem dat gebaseerd is op achterhaalde mensbeelden. Daarmee wil ik niet zeggen dat de overheid armen bewust beschadigt. (…) Gedrag en overwegingen uit eigen context worden gekopieerd naar een andere context. Ook ontbreekt het beleidsmakers weleens aan ervaring en gevoel, omdat ze zelf vaak niet horen bij de doelgroep van hun eigen beleid. In combinatie met strenge regels wordt de ondersteuning voor mensen die in de problemen zitten dan ook een technische operatie.’
Hij moet ineens denken aan Nachtasiel, een essay van George Orwell dat is opgenomen in de bundel Waarom ik schrijf. In dat nachtasiel, waar de Britse schrijver een tijd verblijft, ontmoet hij onder meer een jonge timmerman die is gaan zwerven, omdat hij geen gereedschap meer heeft. Die vindt het zelf ook belachelijk, dat hij al een half jaar op kosten van de staat leeft, terwijl hij zijn werk zou kunnen hervatten als ze hem drie pond geven om gereedschap te kopen. Orwell heeft in de keuken van de opvang geholpen en vertelt dat er heel veel eten wordt verspild terwijl veel mensen honger lijden. Terecht, aldus de jonge timmerman. ‘Als ze het te plezierig maakten in die asielen, zou ’t schuim uit het hele land erheen stromen. Alleen ’t slechte eten houdt dat uitvaagsel d’r uit. Die zwervers zijn te lui om te werken, verder mankeert ze niks.’
Vooral geen medelijden mee hebben, zegt de timmerman. De man die al een half jaar aan het zwerven was, distantieerde zich van de andere zwervers. ‘Zijn lichaam mocht dan in het nachtasiel zijn, zijn geest ver daarboven verheven, in de zuivere lucht van de middenklassen’, aldus Orwell.
Hij zit op een tribune. Er is opzwepende muziek en alleen in het midden van de hal branden lampen die een boksring verlichten. Daar staat een man in een pak met een microfoon in zijn hand. De mensen eromheen hebben ook hun best gedaan en zien er feestelijk uit. Iedereen behalve de mensen om wie het gaat, die lopen zenuwachtig te ijsberen in hun bokskleding. Zij zijn vandaag de helden, zij gaan straks de ring in om voor het eerst in hun leven een wedstrijd te vechten. En dat doen ze niet zomaar, maar om geld in te zamelen voor kinderen die in Nederland in armoede leven.
Hij houdt van de sport, er zijn een paar bekenden die moeten vechten en de opbrengst gaat naar een goed doel; hij heeft niet lang getwijfeld toen hij werd gevraagd om mee te gaan. En dus zit hij nu met vrienden op de tribune bier te drinken en de vechters die hij kent succes te wensen tot de man met de microfoon alle boksers vraagt naar de ring te komen. Daar worden ze voorgesteld aan het publiek en moeten ze even tegenover hun tegenstander staan. Dat gaat gemoedelijk, het is niet zo’n avond waarop ze boos naar elkaar kijken. Hij krijgt er pas een ongemakkelijk gevoel bij als de ringspeaker het woord weer neemt. ‘Ga naar de bar’, spoort hij het publiek aan. ‘Als jullie veel hapjes en drankjes halen, zamelen we meer geld in voor kindjes die geen geld hebben om op school te trakteren. Voor kindjes die geen cadeautjes krijgen als ze jarig zijn, en dat in Nederland. Voor hen doen we het. Dus nogmaals: ga naar de bar en bestel het liefst champagne.’
De man op de tribune krijgt opeens een knoop in zijn maag en hij denkt dat het de verkleinwoordjes zijn. Hapjes, drankjes, kindjes, cadeautjes.
In het voorwoord van zijn onlangs verschenen boek Van armoede schrijft Jonah Falke dat hij de vraag krijgt wat hij zelf met armoede heeft. ‘In deze vraag klinkt de gedachte door dat als je zelf niet arm bent geweest, je er niet over zou mogen of kunnen schrijven. (…) Wantrouw mijn intenties maar, dacht ik dan, want alleen een leugenaar zal je zeggen dat hij echt te vertrouwen is.’ Even later schrijft hij: ‘Ik vind het erg aangenaam om in een wereld te verkeren waarin echt nog iets op het spel staat, al zou de hoeveelheid leed in iemands leven natuurlijk nooit een wedstrijd mogen zijn.’
Het is natuurlijk helemaal prima dat Falke een boek heeft geschreven met reportages over armoede, iedereen moet overal over kunnen schrijven. Daarnaast komen veel beleidsbepalers zelf nooit in aanraking met mensen aan de onderkant van de samenleving, dus goede verhalen daarover lijken hem altijd welkom. Het probleem is dan ook niet dat iemand als Falke over armoede schrijft, maar dat, om de onlangs overleden Amerikaanse schrijfster Barbara Ehrenreich te parafraseren, alleen de rijken het zich kunnen veroorloven om over armoede te schrijven. Dat er te weinig mensen over de onderkant van de samenleving schrijven uit eerste hand, zonder een filter van de strevende klasse ertussen. Die kunnen schrijven zonder het gevaar dat het een soort armoedesafari wordt. De meerstemmigheid ontbreekt.
Hij stoort zich overigens geregeld aan stukken in kranten over armoede, omdat hij zich een voorstelling kan maken van hoe het gaat. Dat het ergens ook ‘cool’ is om over de zelfkant te schrijven, over een man zonder tanden die op een matrasje slaapt. Of politici of BN’ers die dan zogenaamd een dag (of een week) op bijstandsniveau gaan leven. ‘Nou’, vertellen ze ’s avonds in de kroeg en hun vrienden zeggen oeh en aah, en daarna gaat het de rest van de avond gewoon weer over de Kamervoorzitter en of zij nou wel of geen grenzen heeft overschreden.
Hij heeft zelf ook wel eens zijn hand opgestoken als het over armoede ging tijdens redactievergaderingen en er gevraagd werd of iemand er iets over wilde schrijven. Hij zei dan ja, maar deed dan vaak nee, omdat hij er niet goed uitkwam. Hij maakt zich echt geen illusies, hij is zelf ook gewoon een middenklassemannetje.
Wie opgroeit in armoede behoudt de angst voor een terugval. Armoede kun je financieel gezien misschien achter je laten – al is die kans klein en heb je simpelweg geluk nodig. Volgens een Amerikaans onderzoek komt dit altijd terug: ‘Omdat de negatieve effecten van ontbering op de menselijke ontwikkeling de neiging hebben zich op te stapelen, zullen personen die tijdens hun kinderjaren meer aan armoede zijn blootgesteld, waarschijnlijk meer moeite hebben om als volwassene aan armoede te ontsnappen.’
En hij leest dat onderzoeken naar intergenerationele overdracht van armoede aantonen dat individuen weliswaar de armoedecyclus kunnen doorbreken, maar dat ze dat minder snel zullen doen dan vaak wordt gedacht. ‘Bovendien, wanneer volgende generaties de armoede ontvluchten, zullen ze waarschijnlijk in de gelederen van de iets minder armen belanden. Het verlaten van armoede hangt af van tal van factoren, zoals onderwijs- en werkgelegenheidskansen, de beschikbaarheid van rolmodellen en de aspiraties van kinderen en ouders, evenals de geboortevolgorde van een kind en wanneer in het leven van het kind armoede optreedt.’
Hij is in de afgelopen weken naar Madurodam geweest. Drie keer naar het zwembad. Hij heeft een heel slechte film gezien in de bioscoop over een familie die vlogt, en nog een andere film over slijm. Hij is pannenkoeken gaan eten bij het bos. Hij heeft gebowld, hij is een nachtje naar een hotel bij het strand geweest. En hij stelt nu voor om met de oudste naar een pretpark te gaan, en haar moeder zegt: ‘Gooi gewoon de achterdeur open en laat haar lekker in de tuin spelen. Je hoeft niet elke dag ergens heen.’ Ja, denkt hij, jij hebt makkelijk praten. Om vervolgens een paar keer per maand zelf briesend in de woonkamer te staan schreeuwen dat ze beter met hun geld moeten omgaan, meer moeten sparen, want je weet maar nooit.
Dat compenseren deden zijn ouders ook. O, wat hebben ze gecompenseerd met liefde en aandacht. Ze liepen zelf nog een jaar in dezelfde jas zodat hij sportschoenen kreeg van het juiste merk. Wie er bepaalde wat er ’s avonds werd gekeken? Wiens woede-uitbarstingen omdat er NOOIT geld was en hij NOOIT iets kon doen werden goedgepraat? Bij Jeugdzorg vroegen ze zich af of hij niet ‘verwend verwaarloosd’ was en of de problemen die hij veroorzaakte niet daardoor kwamen.
Verwend? dachten ze thuis. Hij slaapt al een jaar op een matrasje op de grond in het flatje van 57 vierkante meter waar ze de eerste zestien jaar van z’n leven woonden. Hoezo verwend?
In Nederland is er toch helemaal geen armoede? Of: als je in Nederland arm bent, is dat je eigen keuze en heb je dat toch aan jezelf te danken? Als de energiecrisis en de enorme inflatie iets duidelijk hebben gemaakt, is het dat die stellingen onzin zijn.
‘Wie het “gemaakt” heeft, heeft dat aan zichzelf te danken’, schrijft ’S Jongers. ‘Wie het niet gemaakt heeft evenzeer. Dit meritocratische wensdenken maakte ons blind voor de groeiende bestaansonzekerheid. Nu ook de middengroepen in de hoek staan waar de klappen vallen, wordt het pijnlijk duidelijk: armoede is niet aan het individu te wijten.’
Er is bij hem thuis aanvankelijk ook geen vuiltje aan de lucht, aldus zijn moeder. Zelf was hij te jong om het zich nog te herinneren. Een jong gezin, tweeverdieners. Al hebben ze allebei een fabrieksbaan, het is genoeg om rond te komen. ‘Van onze vrienden’, zegt zijn moeder, ‘waren wij de enigen met nieuwe meubels.’ Maar dan gaat ze op een dag naar de badkamer, want vader staat lang onder de douche en een van de dingen die hij nooit doet is lang douchen. Ze treft hem languit aan, hij is bloed aan het spugen. Hij moet snel naar het ziekenhuis, waar hij drie maanden later pas weer uitkomt zonder een deel van zijn longen en met een litteken dat van zijn buik naar zijn rug loopt. Het is zijn eerste echte herinnering aan zijn vader: dat-ie in het ziekenhuis vastgesnoerd ligt aan allerlei apparaten, kabels en snoeren.
Dit is wat beleidmakers het precariaat noemen. Dat je denkt dat alles in orde is, tot dat ene onverwachte moment waarna niets meer in orde is. Want zijn vader mag vervolgens niet meer in de verffabriek werken, hij mag helemaal geen werk meer doen waar hij eerder geschikt voor was. En dan, niet veel later, krijgt zijn moeder gezondheidsklachten waardoor ook zij niet meer in de nootjesfabriek kan werken. Er is hier verder ook geen familie om op terug te vallen. En nu? Nu begint de tijd van afzien en de eindjes aan elkaar knopen met geleend geld, en moeder neemt een besluit dat haar (en hun) leven voorgoed zal veranderen.
Maar eerst nog een scène waar hij ineens aan moet denken. Hij is nu oud genoeg om alleen met zijn drie jaar oudere zus en haar vriendinnen mee Sint-Maarten te lopen, en ze stoppen pas als het al donker is. Euforisch eten ze in het trappenhuis van de flat nog snel wat snoepjes en lopen dan verder in de pislucht naar boven. Als ze voor de deur staan zien ze dat er binnen geen enkel lichtje brandt en even zijn ze bang dat er niemand thuis is. Als ze dan door de brievenbus roepen: ‘Pap, wij zijn het’, zien ze in het donker een gestalte naar de deur komen. Als ze naar de woonkamer lopen, zien ze dat de salontafel is verschoven en hij de hele avond in het donker op de grond heeft gezeten. ‘We hadden geen geld om snoep te kopen’, zegt hij zacht.
De beslaglegging blijkt een misverstand te zijn, hij is er met het betalen van 150 euro vanaf. Iets met post naar een oud adres en zijn eenmanszaak niet opgezegd, enfin, een misverstand. Pas veel later durft hij het aan collega’s te vertellen. Zij mogen niet weten dat hij zo slecht is met geld. Nu kan hij het verkopen als misverstand.
En dan gaat hij voor een conferentie naar Athene en krijgt hij een mail van de luchtvaartmaatschappij. Eigenlijk slaat het nergens op, maar hij zet zijn ticket om naar business class. Achteraf denkt hij: je kunt je geld beter gebruiken. Doe normaal. (Hij voelt zich ongemakkelijk in de business lounge en het vliegtuig als er bekenden langslopen die hem daar zo zien zitten.)
Dat dacht hij ook toen hij laatst droomde over een Mercedes, terwijl hij niet eens van auto’s houdt. Hij kan er niks aan doen, het gebeurt.
Moeder stuurt een foto, uit het niets. ‘Hierbij een bewijs van mijn studie’, luidt de begeleidende tekst, die is voorzien van een lachende smiley. Het is een foto van een diploma met cijferlijst. Hij ziet onder meer een acht voor ethiek, een zes voor psychopathologie, vrijstelling voor sociologie, gendermethodiek een zeven en ook voor haar scriptie een zeven. ‘Bezig met de kast opruimen.’
Hij ziet dat ze veertig was toen ze afstudeerde en hij dus bijna zestien, dat ze ruim tien jaar gestudeerd moet hebben, en hij herinnert zich nog dat ze na wat hobbels en vele sollicitaties banen vond, dat hij schoenen kreeg van haar eerste salaris en dat ze vlak daarna het flatje verruilden voor een eengezinswoning. Studie, baan – en alles werd beter. De geldzorgen verdwenen nooit helemaal, of beter gezegd: de zorgen om geld. Wel weg uit de statistieken, maar nooit helemaal mentaal.
Toelichting maker
Door onder meer de energiecrisis, de toegenomen inflatie en de financiële problemen die daarmee gepaard gaan, kwam armoede het afgelopen jaar meer en meer op de politieke en journalistieke agenda te staan. Ik stoorde me aan de berichtgeving, omdat het ook iets had van ‘aapjes kijken’, en aan het feit dat armoede pas een onderwerp werd toen de middenklasse zelf werd geraakt,. Daarom besloot ik een stuk te schrijven waarbij ik mijn eigen ervaringen wilde inzetten om de problemen rond armoede aan te kaarten. Ik ben door omstandigheden die in het stuk staan beschreven (deels) in armoede opgegroeid.
Ik heb als research rapporten, artikelen en boeken gelezen over armoede. Daar verwijs ik (deels) ook naar in het stuk. Daarnaast heb ik onder andere gesprekken gevoerd met de mensen om mij heen, zoals mijn ouders en mijn zus, ook om te checken wat er klopt van mijn herinneringen.
Omdat ik ook wilde laten zien hoe armoede in iemands jeugd doorwerkt in zijn of haar latere leven, ben ik begonnen met een scene in het ‘nu’, waar alles ogenschijnlijk goed lijkt te gaan. Vervolgens ben ik scenes uit het heden gaan afwisselen met flashbacks die laten zien hoe opgroeien met heel weinig geld eruitziet in Nederland.
Daar zat voor mij ook meteen een deel van de spanning, korte (en pijnlijke) scenes die bijna uit het niets verschijnen. En dan was er nog een spanningsboog: in de eerste scene komt de lezer erachter dat er beslag is gelegd op mijn loon. Gaandeweg probeer ik te laten zien waarom ik zo slecht ben met geld en pas aan het eind komt de lezer erachter hoe het is afgelopen met de beslaglegging.Omdat het duidelijk over mezelf gaat, heb ik om toch een soort afstand in te bouwen ervoor gekozen het stuk in de derde persoon te schrijven, in de hij-vorm.
Waarom dit stuk er moest komen? Er groeien ook in Nederland veel kinderen op in armoede, elke dag gaan er 29.000 kinderen zonder ontbijt naar school – dat zijn zo’n 1260 klassen. Daar is nu ineens veel verbazing over, terwijl het geen nieuw probleem is. Sterker nog, het bestaat al heel lang. Geen nieuw probleem, geen makkelijke oplossing.
Omdat daar te weinig aandacht voor is van ‘binnenuit’ vond ik het belangrijk om dit verhaal te schrijven.
Biografie
Rasit Elibol (1984) is sinds 2017 redacteur bij De Groene Amsterdammer. In 2014 won hij de VPRO Bagagedrager, een prijs voor jonge reisschrijvers. Bij De Groene doet hij onder meer onderzoek naar racisme en schrijft hij over het Nederland van nu.
Toelichting redactie
De koelkast is leeg, op een restje boter na. “Papa en ik houden niet zo van boter, nemen jullie maar”, zegt zijn moeder aan tafel. Maar hij weet dat het niet waar is. Dat ze het liefst boter én honing op haar brood smeert, en altijd extra boter op de böreks die ze maakt.
Het is een van de vele sprekende voorbeelden waarmee Rasit Elibol in zijn verhaal het thema ‘armoede’ dicht bij de lezer brengt. Zo dichtbij dat je – als middenklassenlezer – pas ná dit artikel beseft wat armoede écht betekent. En dat is knap, want was armoede niet een afgesleten onderwerp? Zeker het afgelopen jaar, toen vanwege de energiecrisis ook de middenklasse even in een armoedeval dreigde te raken, stonden de kranten er vol mee. Maar niet op de manier zoals Rasit Elibol erover schrijft. Hij voegt in zijn verhaal nieuwe dimensies aan het thema toe, maakt armoede persoonlijk, wetenschappelijk, literair en filosofisch – in zijn verhaal zit alles, en elke observatie is raak. De originele vertelvorm – is de ‘hij’ in dit verhaal nou een ‘ik’? – werkt bovendien als een spanningsboog die je als lezer door het verhaal trekt en je na afloop doet beseffen: over armoede wist ik eigenlijk niks.
Door Freek Schravesande (jurylid Lezen)