Wapens smokkelen, Trouw verspreiden: het onwaarschijnlijke leven van verzetsvrouw Lena van Rijnbach

door Rianne Oosterom

Lena van Rijnbach werkte mee aan overvallen en verspreidde Trouw in Amsterdam. Een reconstructie aan de hand van haar unieke, niet eerder gepubliceerde memoires.

Het verhaal

Wapens smokkelen, Trouw verspreiden: het onwaarschijnlijke leven van verzetsvrouw Lena van Rijnaak

Trouw, 03 mei 2023 / Website

Lena van Rijnbach werkte mee aan overvallen en verspreidde Trouw in Amsterdam. Om dat te doen plaatste ze haar kinderen geregeld uit huis. Een reconstructie aan de hand van haar unieke, niet eerder gepubliceerde memoires. ‘In de oorlog kon ze kwijt wat ze in zich had.’

8 mei 1945. Over vrijheid en de val

Als Lena van Rijnbach wuift naar de bevrijders, denkt ze nog dat de oorlog van haar af zal vallen als een korst van een wond – een klein maar blijvend litteken achterlatend. Dat de oorlog haar hele leven en de relatie met haar kinderen zal kleuren, kan ze nog niet vermoeden als ze staat te juichen op een balkon op de hoek van de Vechtstraat in Amsterdam.

Meisjes, soldaten, sigaretten: Lena ziet ze in een waas. Net als de ronkende tanks die de brug overkomen van de straat die later de Vrijheidslaan genoemd zal worden. Ze juicht en zwaait, maar kan al bijna niet meer op haar benen staan. Ze verbijt zich, groet haar zus bij wie ze op bezoek is, en neemt haar dochter Tanneke bij de hand. Een half uurtje, dan is ze thuis.

Ze strompelt Amsterdam door, naar de Christiaan de Wetstraat met z’n hoogbouw en vele lege appartementen – Joodse buren zijn er niet meer. Daar is nummer 43, een kleine benedenwoning met twee slaapkamers en een tuin. De stap over de drempel gaat nog net. Dan geeft ze op. Verzetsvrouw Lena van Rijnbach-Cammelot valt bewusteloos neer.

Als ze eerlijk is, zou ze later in haar memoires schrijven, sleept ze zichzelf vanaf 5 mei al voort. Dat gevoel begint ’s middags als om 5 uur de bel gaat. Het is een contactpersoon van de illegale Trouw met stapels Bevrijdingsnummers. Zo snel mogelijk verspreiden, is de boodschap. Lena en haar man Herman rennen de straat op.

Het is chaos, iedereen wil een exemplaar hebben en Lena moet haar best doen om te voorkomen dat de mensen krantjes uit haar handen rukken. Het overweldigt haar ineens, als ze daar samen met Herman staat te schreeuwen. Dit is het dan, het illegale werk stopt hier. Het is haar zo vertrouwd geworden. En ineens wordt het haar te veel.

Drie dagen later ligt ze bewusteloos in de hal. De dokter wordt erbij geroepen en constateert zware overspannenheid en hongeroedeem, dat zich uit in gezwollen benen met wonden erop. De Hongerwinter, het werk voor Trouw en het gewapend verzet hebben hun tol geëist.

Zes weken lang ligt ‘mooie Lena’, zoals ze in de Amsterdamse Transvaalbuurt genoemd wordt vanwege haar dikke zwarte haar en blauwe ogen, in bed. Alles flitst voorbij: van het huis vol onderduikers, tot mislukte overvallen, tot tegen de muur staan met de handen omhoog, 4000 illegale krantjes op het dressoir.

Wekenlang kan ze haar benen niet optillen of gebruiken. Krachteloos zijn ze, net als haar linkerarm. Als ze na anderhalve maand het leven weer oppakt – maandag wasdag, ommetjes met de kinderen naar het Oosterpark – blijft ze mager en zwak. Toch overheerst de dankbaarheid aan haar God en schepper.

Wat maakt dat Lena in verzet komt en alles op het spel zet? Het verhaal van de Amsterdamse verzetsvrouw kan na 80 jaar eindelijk verteld worden, omdat haar kinderen haar niet eerder gepubliceerde memoires met de krant deelden. Deze memoires, inclusief scènes en dialogen, vormen het uitgangspunt voor dit verhaal (zie verantwoording voor brongebruik).

Februari 1942. Verzet begint met een simpele vraag

De oorlog is twee jaar aan de gang als een simpele vraag alles verandert. Zoals elke dag pakt Herman van Rijnbach zijn spullen, stapt op de enige fiets die het gezin bezit en vertrekt naar kantoor. Hij werkt in de clichéfabriek Schnabel aan de Admiraal de Ruijterweg. Een cliché is een soort mal, waarmee je kunt drukken.

Het is nog ochtend als er een man Hermans kantoor binnenwandelt. Na een kort gesprek vraagt hij: “Bent u een goed Nederlander?” “Ja, goddank wel”, antwoordt Herman. De man vraagt of Herman hem wil helpen met de verspreiding van illegale lectuur. Voor Herman en Lena komt dit op het goede moment. “We hunkerden om mee te helpen.”

Ze worden hoofdverspreiders van de Oranjekrant in Amsterdam, een van de vele illegale blaadjes die in omloop zijn in die eerste oorlogsjaren, volgeschreven door journalist Johan H. Doorn. Ze vinden al gauw 25 medewerkers die hen helpen in het verspreiden van eerst 1500 en al gauw 4000 krantjes.

De eerste keer dat de kranten arriveren, zijn Lena en Herman erg gespannen. Na acht à tien keer verspreiden, realiseren ze zich dat ze het – als ze zo gestrest blijven – niet vol zullen houden. Ze moeten een manier vinden om rustig te blijven, en ze beginnen te bidden. “Nu pas beseften we hoe ook bij dit werk Gods hulp nodig was.”

De kracht die ze uit hun geloof halen, zorgt voor meer durf. Ze pakken, door contact met het gereformeerde verzet, meer en meer verzetsactiviteiten op. Ze nemen zelf onderduikers in huis en Lena zoekt actief naar adressen voor jongens en mannen die door de Duitsers vanaf 1943 verplicht worden om te werken in de oorlogsindustrie.

Als de jonge jongens die Lena onderbrengt te bang zijn om alleen te reizen, brengt ze ze weg naar het onderduikadres. Maar dat vindt Herman na een aantal lange reizen overdreven. Als die jongens willen onderduiken, moeten ze de moed hebben om zelf te gaan, vindt hij. Lena: “Als moeder denk je weleens anders over deze dingen en zie je het kind”.

Ze zet haar vier oudste kinderen Jan, Herman, Rie en Tanneke volop in voor de verspreiding van illegale lectuur, zoals berichten van de BBC die ze overtikt en vermeerdert met een stencilmachine. In 1943 gaan Lena en Herman ook Trouwverspreiden, dat begin dat jaar als illegale krant start en meteen een van de grootste illegale bladen is.

Vanuit hun huis gaan de kranten naar verschillende plekken in Amsterdam. Lena vervoert dikke pakken in haar fietstassen.

April 1943. De inval als kruispunt

Dat Lena en Herman gevaarlijk bezig zijn weten ze wel, maar ze beseffen het pas echt in het voorjaar van 1943. Ze vangen al twee weken ene Jan Maas uit Meppel op, die voor Trouw werkt. Maar dan komt er een telegram binnen van de ‘organisatie Trouw’, bestaand uit één woord: ‘Ga!’

Lena brengt Jan Maas zo gauw mogelijk naar de tram en geeft hem een nieuw onderduikadres. Zij en Herman denken zo het probleem opgelost te hebben. Op het dressoir liggen 4000 illegale kranten klaar die verspreid moeten worden deze week. Lena gaat snel even pakpapier halen bij buren. Ze laat de deur op een kier staan, het is al pikdonker.

Als ze twee minuten later binnenkomt, kijkt ze recht in het gezicht van drie Nederlandse politieagenten. Het gezicht van haar man Herman is doodsbleek en het zweet staat op zijn voorhoofd. Lena voelt zich gek genoeg ontzettend kalm. “Wat betekent dat?”, vraagt de rechercheur wijzend op de kranten en voedselbonnen. “Dat ziet u zelf wel”, zegt Lena.

De man begint te vloeken en te tieren. Hun jongste dochter Heleen, op dat moment nog maar drie jaar oud, wordt wakker van het geschreeuw op de gang. Als ze om het hoekje van haar kamer kijkt, ziet ze haar ouders met hun handen omhoog tegen de muur staan, doodsbang. Het is een van haar eerste herinneringen.

“Spaart u ons en onze kinderen, we hebben er vijf”, zegt Herman plotseling. “Weet u wat u dat voor ons betekent?”, vraagt de agent, die weet dat het hem zijn baan en vrijheid kost als de Duitsers uitvinden dat hij iets door de vingers ziet. “Ik zal u voor altijd dankbaar blijven”, zegt Herman. De drie agenten gaan in beraad.

Angstig staan Herman en Lena naast elkaar. “God help mij.” Meer dan dat komt er niet over haar lippen. ‘Dicht waren we bij elkaar op dit ogenblik’, zou Lena later over dit moment schrijven. Na tien minuten klinkt het verlossende woord. “Verbrand onmiddellijk alles.” De agenten vertrekken en Herman is te geschrokken om in actie te komen. Hij gaat naar bed.

Lena vindt het zonde om alles te verbranden en brengt een deel van de kranten en bonnen in veiligheid bij haar naaste buren, die ze vertrouwt. Wat ze niet kwijt kan, verbrandt ze. Het is een heel gedoe en het duurt veel langer dan ze wil. ‘Benauwend’, zo noemt Lena ‘dit eerste avontuur’.

De inval is een kruispunt. Moeten ze er wel mee doorgaan, dat uitdijende verzetswerk? Herman is na de inval angstig, zijn vrouw strijdvaardiger dan ooit. Over Hermans verzetsactiviteiten na 1943 is weinig meer bekend, over die van Lena wel. Lena wordt ‘de motor’, zoals haar oudste zoon Jan, nu 91, het verwoordt.

De prijs van het steeds gevaarlijkere werk dat Lena oppakt is dat zij en Herman hun kinderen afwisselend wegsturen. Er wonen er steeds twee, maximaal drie thuis. Via haar verzetsnetwerk komen haar kinderen vaak alleen of heel soms samen in gastgezinnen terecht: van dominees tot boeren, van Brabant tot Friesland. “We zwierven rond”, zegt Jan.

Waarom Lena hiervoor kiest of wat haar drijft, staat niet in haar memoires. Dat ze walgt van de nazi’s, staat er wel in. Ze weet inmiddels dat ze zwanger is van haar zesde kind, maar dat remt haar niet af. Misschien heeft ze het gevoel dat ze niet meer terug kan, oppert Jan. En, weet hij, ze is geen vrouw van opgeven.

“Mijn moeder hield van haar kinderen”, wil Jan wel gezegd hebben. Nee, een knuffel zat er niet in. Ze toonde haar liefde anders. In voorlezen, goed zorgen en zoiets als al die flessen levertraan die ze aan het begin van de oorlog hamsterde, omdat ze haar kinderen gezond wilde houden. Elke dag een druppeltje, volgens dochter Tanneke heeft het gewerkt.

Door het verzetswerk ontdekte Lena wat ze eigenlijk in haar mars had, denken haar kinderen. “Ze was avontuurlijk en ook romantisch ingesteld en had een behoorlijke portie lef”, volgens Tanneke. En Jan zegt: “Ze voelde zich als huisvrouw niet voldoende gewaardeerd. De oorlog was in zekere zin een avontuur voor haar. Ze kon erin kwijt wat ze in zich had.”

Hij denkt dat het huisvrouwenbestaan al eerder knelde. Voor de oorlog was Lena een aantal periodes ‘overspannen’ en werden de kinderen elders ondergebracht. Jan denkt dat dit deels te maken had met het ‘keurslijf’ dat ze voelde als moeder van een groot gezin. Al zal haar moeilijke jeugd, met een alcoholische, agressieve vader ook meegespeeld hebben.

1944. Werken voor ‘Jos’ en wapens smokkelen

Als Dirk Leendert alias ‘kleine Dick’ in maart 1944 ter wereld komt, krijgt hij van zijn moeder direct een belangrijke taak: hij waakt al duttend over de revolvers die Lena onder het matrasje van zijn wieg verstopt. Ze krijgt de revolvers van het gewapend verzet, waar ze zich met name in 1944 actief voor inzet.

Dat begint als verzetsman Wilhelm Lünzen, alias Duitse Wim, bij haar in huis komt wonen. Met zijn komst verandert haar huis in een ‘bijenkorf’, schrijft ze. Er verblijven soms wel tien tot twaalf onderduikers. “Is jouw vader illegaal?”, vraagt een buurtkindje aan dochter Tanneke, die afwerend antwoordt.

Halverwege 1944 sluit Lünzen, Duitser van geboorte, zich aan bij de de knokploeg van ‘Jos’ in Rotterdam. Dat hij vloeiend Duits spreekt, geeft voordelen bij overvallen, die vaak in huize Rijnbach worden voorbesproken. De ploeg onder aanvoering van Jan Arie de Groot (schuilnaam: Jos) komt voor in diverse boeken over het gewapend verzet.

Het huis van Lena en Herman van Rijnbach fungeert als uitvalsbasis voor de ploeg. Lena doet allerlei losse klusjes voor ze, waaronder koerierswerk. Ze haalt een keer een koffer met revolvers en uniformen uit Den Haag. Op station Amsterdam staan Duitsers bagage te controleren. Ze waagt het erop en loopt gewoon door, maar ze wordt tegengehouden.

“Wat zit er in die koffer?”, vraagt de controleur.

“Allemaal spek, man”, antwoordt Lena lachend en ze klopt de controleur gemoedelijk op zijn schouder.

“Loop heen”, heeft hij toen gezegd volgens Lena’s verslag.

Ze kruipt door het oog van de naald, en de dag daarop weer. Ze brengt de koffer – die haar toch nerveuzer maakt dan dat ze zelf wil toegeven – direct weg naar een bekend illegaal adres aan de Sarphatistraat. De volgende ochtend wordt dat adres overvallen, precies op het moment dat Lena de revolvers eigenlijk zou afleveren. “Ik huilde bijna van schrik.”

Naast dat de spanningen Lena soms te veel worden, ‘daar wij ook ons gezin hadden’, wordt er ook gelachen in huize Van Rijnbach. Na een geslaagde overval op het politiebureau aan de Overtoom, waarbij de knokploeg van Jos wapens heeft buitgemaakt, blijft een aantal jongens slapen.

De volgende dag zit Lena met de overvallers aan tafel. Komt de boterboer binnen, die in geuren en kleuren vertelt over de overval met de daders voor z’n neus, die gekke gezichten trekken naar hun gastvrouw. “Ik begon onbedaarlijk te lachen. (…) op het laatst snapte de brave man er niets meer van, want ik kon niet meer en moest water gaan drinken.”

Zomer 1944. De overval, de miskraam en de vlucht

Er staat een grote kraak op de planning, eind juli, op het bevolkingsregister van Amstelveen. De knokploeg heeft een grote, zware begrafeniswagen geregeld om de buit in te vervoeren. Het is Lena’s taak om een locatie te vinden waar de auto kan worden gestald. Ze mag, na voorzichtig aftasten, de kolenschuur van de firma Lehman gebruiken tegenover het stadhuis.

Lena schrijft zelf niet over dit aandeel dat ze had in de overval, ze wordt genoemd in het boek Jaren van verduistering. Het verzet in Amstelveen door Tinie Visser. Daarin staat ook de buit omschreven: 40.000 bonkaarten, 515 blanco persoonsbewijzen, stempels, het hele bevolkingsregister – de begrafenisauto kan het bijna niet dragen.

Twee overvallers slapen die nacht bij de familie Van Rijnbach. Zij hebben de revolvers bij zich. Als de koerierster die ze zou ophalen niet komt opdagen, ruikt Lena onraad. Dan komt er ook nog eens een vreemde man aan de deur die vragen stelt over verzetswerk. Lena: “Ik wist dat het mis was en het spoor naar ons huis liep”.

Het duurt niet lang of er valt een brief op de mat. ‘Vlucht met al uw kinderen. Grüne Polizei is u op het spoor’, staat erop. Lena schrikt. Haar kinderen zijn nét allemaal weer even thuis – moet ze ze nu weer wegbrengen? Ze schrijft: ‘Ik heb het toen erg benauwd gehad, de kinderen wogen me zwaar, hoe krijg ik ze allemaal zo vlug weg, ieder uur kon te laat zijn’.

Lena is na de geboorte van Dick direct weer zwanger geraakt. Door de stress die vrijkomt door het briefje ‘komt alles los’. Ze verliest het mensje-in-wording. Het zweet breekt haar uit – ook dit nog. Ze wast het bloed uit haar kleding, zo goed en kwaad als dat gaat. Tijd om stil te staan bij wat er gebeurt heeft ze niet.

Drie buurvrouwen die ze vertrouwt, springen bij en zoeken plekken waar de kinderen naartoe kunnen. “Later heb ik nooit begrepen dat wilskracht je zo kan helpen, dat we in tijd van een paar uur allemaal verdwenen waren. Foto’s, alles was opgeruimd, niets zouden ze kunnen vinden.”

Lena duikt met kleine Dick onder in Overveen bij haar vriendin Iek, haar man schuilt in het Gooi. De miskraam en de spanningen worden haar te veel. Een goede dokter in het dorp, een bekende van haar vriendin, geeft haar injecties – waarschijnlijk om te kunnen kalmeren. Half oktober 1944 durft ze weer naar huis in Amsterdam.

December 1944. Teren op een wortel

In december haalt Lena met wat hulp via grote fietstochten door het hele land haar kinderen op. De jongste twee dochters, die in Rhenen zaten – dat frontgebied is geworden in september 1944 – zijn zoekgeraakt. Zes weken lang zit Lena in onzekerheid, ze weet niet of Tanneke en Heleen nog leven. Het Rode Kruis spoort de kinderen uiteindelijk op.

Ze zitten in een grote boerderij in Veenendaal, samen met ongeveer veertig vluchtelingen uit het frontgebied. De meisjes hebben dode soldaten gezien, en nachtenlang doorgebracht in schuilkelders. Tanneke is ontzettend angstig geworden. En Heleen, op dat moment vijf jaar oud, herkent haar moeder niet als die de boerderij binnenloopt.

Met kerst 1944 is de hele familie Van Rijnbach weer bij elkaar. Maar dat duurt maar twee maanden, want eten is er niet. In een grote stad als Amsterdam heerst enorme hongersnood. De kinderen moeten het soms doen met een wortel per dag en krijgen soms twee dagen geen eten. Ze blijven tot de middag in hun bed liggen, uit verveling en om warm te blijven.

In februari 1945 besluit Lena dat het niet meer gaat. De honger is te erg en haar verzetswerk, dat ze weer oppakt, blijft gevaarlijk. Alleen Dick en Tanneke blijven thuis deze keer. De drie oudste kinderen gaan op een Rode Kruis-boot naar Hellendoorn. Een beeld dat Tanneke nooit vergeet, is hoe haar moeder hun zooitje vodden wast zonder zeep. Ploeteren, om haar kinderen toch nog netjes af te leveren.

Heleen komt in Edam terecht bij een dominee en zijn vrouw die haar ‘heel naar’ behandelen. Ze wil daar eigenlijk niet al te veel over kwijt – pijnlijk is het na al die jaren nog. Ze mag in de tijd dat ze in Edam verblijft helemaal niet naar buiten. Het komt zelfs zover dat ze zichzelf van de trap laat vallen om maar iets te voelen. Ze is dan vijf jaar.

Als ze aan die tijd denkt, dringt het beeld van een klein meisje voor het grote pastorieraam zich op. Uren heeft ze daar gestaan, wachtend op haar ouders. Zeker wist ze dat ze van links zouden komen. “Maar ze kwamen natuurlijk nooit.” Het gevoel dat haar overvalt bij dat beeld, is dat van grote eenzaamheid. “Ik dacht dat iedereen dood was.”

Als haar moeder haar enkele maanden na de bevrijding ophaalt, herkent Heleen haar moeder weer niet. Maar, klein als ze is, vormt het thuiskomen aan de Christiaan de Wetstraat voor haar een spirituele ervaring. Alles valt van haar af als ze voor de voordeur staat. “Het was zo duidelijk dat ik zelfs om me heen keek: is er iets gevallen? Er was niets te zien natuurlijk.”

Lena’s gezin is in de zomer van 1945 weer compleet. Wekenlang is er weinig anders te eten dan droge biscuits, maar de gevels die buurtgenoten rood-wit-blauw verfden, beloven dat het beter wordt. Herman vindt een baan en Lena wordt weer huisvrouw, zoals voor de oorlog. Maandag wasdag, er is weer zeep, ommetjes naar het Oosterpark – het leven herneemt zich.

‘Ze heeft een aantal gevaarlijke situaties met behoorlijk wat brutaliteit en gebruikmakend van haar uiterlijk en charme goed kunnen oplossen’, zou dochter Tanneke later schrijven over haar moeder. ‘Gelukkig voor haar gezin denk ik, want als het anders was gelopen, dan was de ramp niet te overzien geweest.’

Epiloog. Leven met oorlog

De zes kinderen van Lena van Rijnbach weten allemaal dat het ieder jaar, enkele weken voor 4 mei begint: hun moeder raakt ontregeld, ze heeft het moeilijk, ze denkt aan de mensen die ze verloren heeft in de oorlog. Enge dromen steken de kop op. De kinderen moeten haar met rust laten. Ze beseffen dat de oorlog, hoewel voorbij, altijd een beetje aanwezig blijft.

Terwijl de wederopbouw in volle gang is, zet een nieuwe gebeurtenis alles op z’n kop. In 1950 overlijdt vader Herman aan leukemie. Lena staat er alleen voor. Eerst wordt ze huishoudster bij een notaris en ze vindt daarna een baan bij Werkspoor, waar ze assistent van het afdelingshoofd wordt. Het werken doet haar goed, ze vertelt er met plezier over aan tafel.

Haar moeder komt in huis wonen, nadat haar vader overlijdt. Die let af en toe op Dick en Heleen, die nog op de lagere school zitten. Even lijkt het erop dat Lena op latere leeftijd nog liefde vindt: ze krijgt een affaire met een hoogleraar. Maar de man blijkt getrouwd. Ze besluit vanuit haar geloof dat ze ermee moet stoppen, ze wil zijn huwelijk niet kapot maken.

Jan is er in zijn jeugd vooral op gebrand zijn moeder niet tot last te zijn. Als de grote man van 91 daarover vertelt, wordt hij ineens emotioneel. Hij realiseert zich dat die kleine Jan wel heel veel verantwoordelijkheid had, dat hij geen puber kon zijn. “Levensbepalend”, noemt ook Heleen de oorlog. Ze is haar hele leven gevoelig voor eenzaamheid.

Als Lena parkinson krijgt na haar zestigste, hoopt ze bij een van de kinderen in huis te kunnen wonen. Dat komt er door allerlei omstandigheden niet van. De eerste periode in het verpleeghuis is ze hierdoor opstandig en verdrietig, denkt Jan. Ze leeft 18 jaar met parkinson in het verpleeghuis, waarin haar kinderen haar regelmatig opzoeken.

Haar kinderen vinden het tijd dat ze erkenning krijgt voor haar verzetswerk. Ze helpen haar met de aanvraag van een verzetsherdenkingskruis, een onderscheiding, en een verzetspensioen. Beide krijgt ze toegekend. Het verpleeghuis zorgt voor een feestelijke uitreiking en hapjes. Vanaf 1973 ontvangt Lena een goed pensioen. Het eerste wat ze ermee doet, is haar kinderen regelmatig wat toestoppen. En een grote televisie kopen.

Aan haar moeders ziekbed probeert Heleen een keer over het effect van het verzetswerk op haar eigen leven te praten. Als ze vertelt dat ze er last van heeft gehad, zegt haar moeder: “Als er één last van heeft gehad, dan ben ik het”. Heleen zwijgt. “Als er zulk ongeloof is, dan praat je niet verder.” Moeilijk, vond ze het. “Maar mijn moeder kwam uiteindelijk toch weer in een roze lijstje terecht.”

Lena raakt op 82-jarige leeftijd in comateuze toestand. Haar oudste zoon Jan zit nog een tijd naast haar, houdt haar hand vast en zingt kerkelijke gezangen, waar ze van houdt. Als het bergafwaarts gaat, verzamelen haar vier kinderen die in Nederland wonen zich rond haar bed. Ze is mager, maar houdt zo lang mogelijk vast aan het leven dat haar ondanks alles dierbaar is.

Lena overlijdt op 10 november 1988. Een necrologie in de krant die ze zo lang bezorgde met gevaar voor eigen leven, krijgt ze niet. Haar kinderen gebruiken geld uit haar verzetspensioen voor een rouwadvertentie in de krant die ze haar leven lang bleef lezen. Zo staat haar naam er toch een keer in.

Verantwoording

Het uitgangspunt voor dit verhaal zijn de memoires van Lena van Rijnbach, waar direct uit geciteerd is (ook alle dialogen) en heel veel uit geparafraseerd. De brief die Lena van Rijnbach schreef aan de Amerikaanse schrijfster Hilda van Stockum, ook in het bezit van Trouw, lijkt sterk op de memoires die ze haar kinderen naliet.

De oudste zoon Jan kan een deel van de gebeurtenissen uit de brief en memoires bevestigen en veel gebeurtenissen en personen uit het document zijn historisch herleidbaar, wat aan de betrouwbaarheid bijdraagt. Wat Lena beschrijft over de knokploeg van Jos, komt overeen met wat er over die groep bekend is bij historicus Hans van der Pauw die onderzoek deed naar deze groep en enkele hoofdrolspelers sprak.

De herinneringen van Lena zijn aangevuld met interviews met Jan en Heleen van Rijnbach, memoires van Jan en het boek Tanneke, door de inmiddels overleden Tanneke van Rijnbach. Ondersteunend bronmateriaal lag in het Literatuurmuseum (enkele brieven van Lena aan kinderboekenschrijver Anne de Vries) en in het Nationaal Archief, waar de dossiers liggen van verzetsmensen die een onderscheiding (verzetsherdenkingskruis) kregen, en waar dus ook een dossier van Lena aanwezig was.

Toelichting maker

Het levensverhaal van Lena van Rijnbach vormt de aftrap van een serie verhalen over de ‘Vrouwen van Trouw’: verzetsvrouwen die zich inzetten voor de illegale Trouw, in de oorlog één van de grootste ondergrondse kranten. Hun inzet voor de krant is lang onderbelicht gebleven.

Via een lezersoproep in de krant kwam ik in contact met de kinderen van Lena van Rijnbach. Zij stuurden mij de ongepubliceerde memoires van hun moeder, waarin ook de illegale Trouw genoemd wordt. Het was een bijzonder verslag en ik wist direct: hier wil ik over schrijven. Ook mocht ik het persoonlijke archief van Lena bekijken en heb aanvullend onderzoek gedaan in archieven, zoals het Nationaal Archief en het archief van het Literatuurmuseum, waar brieven van Lena lagen. Zo kwam ze steeds meer tot leven voor mij.

Ik interviewde haar twee nog levende kinderen Jan en Heleen en las de memoires van haar al eerder overleden dochter Tanneke. Juist dit uitgebreide onderzoek stelde mij in staat om Lena’s leven verhalend op te schrijven. Dat haar memoires zo gedetailleerd waren, hielp natuurlijk mee.

Ik wist al heel snel dat ik het verhaal wilde beginnen ná de oorlog, als Lena van Rijnbach in de gang van haar huis in elkaar stort. Hoe is het zover gekomen, vraag je je daardoor als lezer direct af, waardoor het verhaal een natuurlijke spanningsboog heeft. Ik heb het verhaal bewust in tegenwoordige tijd geschreven. Dat houdt de vaart erin. Om diezelfde reden koos ik vaker voor parafraseren dan voor citeren. Ook gebruikte ik duidelijke hoofdstukjes en tijdsaanduidingen, om de lezer houvast te geven.

Bij verhalen uit het verleden is het heel belangrijk om langs de ‘plaatsen van herinnering’ te gaan – daar waar het verhaal zich heeft afgespeeld. Ik deed dat bij de verhalen over de verzetsvrouwen van Trouw steevast en zocht ook foto’s van hoe het er vroeger, in de oorlog, uitzag. Ik heb in de stukken over de verzetsvrouwen geprobeerd om de stem van de vrouwen zelf zoveel mogelijk te laten spreken, niet door alleen maar te citeren, maar wel door egodocumenten leidend te laten zijn in de verhalen en de waarheidsgetrouwheid ervan aan te tonen door aanvullend onderzoek.

Daar zit ook het belang van deze serie wat mij betreft. Het is moeilijk om de stem van vrouwen uit de geschiedenis naar boven te halen, maar het kán wel.

 

Biografie

Rianne Oosterom (1992) is redacteur geschiedenis & koningshuis bij dagblad Trouw. Ze studeerde geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en deed een master Journalistiek & Media aan de Universiteit van Amsterdam, waar ze haar scriptie schreef over het gebruik van literaire technieken in de journalistiek.

Na een stage bleef ze plakken bij Trouw, waar ze nu acht jaar werkt. Ze deed diverse onderzoeken, zoals naar misbruik bij de Jehovah’s Getuigen en naar mensen die hun leven voltooid achten. Samen met Marten van der Wier werd ze voor die laatste serie verhalen genomineerd voor een Tegel.

In 2019 verscheen van haar hand het boek ‘Moffenmeiden’ bij uitgeverij Meulenhoff. Het gaat over vrouwen die in de Tweede Wereldoorlog omgingen met Duitse soldaten en tijdens de bevrijdingsfeesten werden kaalgeschoren. Wie waren deze vrouwen en waarom viel hen deze straf ten deel?

Het afgelopen jaar deed ze onderzoek naar de rol van verzetsvrouwen bij de illegale Trouw. Verhalen zijn terug te lezen via: www.trouw.nl/vrouwenvantrouw.

Toelichting redactie

Trouw was in de oorlog een illegale krant gemaakt door het verzet, en daar waren ook vrouwen bij betrokken. Dat moet ik uitzoeken, dacht Rianne Oosterom, want hoe vaak hoor je nou over vrouwen in het verzet? Een plannetje. Je probeert eens wat, als journalist. Wie weet. Ze dook de archieven in en bezocht nog levende getuigen en kinderen van verzetsvrouwen.

Amper een jaar lag had ze samen met Jan Blacquière een van de meest imponerende dossiers uit de geschiedenis van de krant aangelegd: 298 verzetsvrouwen haalde ze uit de anonimiteit.

En dat niet alleen. Ze gaf ze een gezicht. Loulou, die gevangen zat bij de Duitsers en wist te ontsnappen met een aardappelschilmesje. Lena, die met een koffer vol revolvers bluffend een controlepost passeerde. Rianne Oosterom heeft al die verhalen met de precisie van een wetenschappelijk onderzoeker gereconstrueerd. Ook wist ze deze verzetshelden, door sterk gebruik van scènes en spanningsbogen, weer tot leven te wekken. Bijna 80 jaar oud archiefmateriaal boog ze om in een wereld met echte mensen van vlees en bloed. Dát is de kracht van verhalende technieken.

Freek Schravesande (Voorzitter Redactie Lezen)

Meestervertellers

Jaarlijks brengen we de beste Vlaamse en Nederlandse verhalende journalistiek in beeld, tekst en geluid digitaal samen in Meestervertellers.