Woel, muis, woel

door Rutger van der Meij, Leeuwarder Courant & Dagblad van het Noorden

Het verhaal

Op een eiland in de Snitser Mar leidt een klein knaagdier een marginaal bestaan. Bescherming door de mens is wellicht de laatste hoop voor de zeldzame noordse woelmuis. Maar dan moet hij zich wel aan Sjoerd en Nico laten zien.

Sjoerd Bakker weet niet of het gaat lukken.

In de schaduw van het botenhuis buigt hij zich over het dek. Naast hem staat een emmer. Een walm van pindakaas en hooi. De geur reikt ver, dat zit wel goed. Sjoerd heeft er havermout bijgedaan. En stukjes appel en wortel: vochthoudend voedsel. Het beproefde recept.

De boswachter heeft er vaak succes mee gehad. Soms is de populatie groot, soms nagenoeg verdwenen, maar geen enkel exemplaar kan zo’n lokmaaltje weerstaan. Het is alleen: niemand heeft ooit eerder in dit jaargetijde op het eiland gezocht. De telling is normaal in oktober, als de hoeveelheid dieren op zijn hoogtepunt is. Tel je later, dan zit je met de wintersterfte. Tel je eerder, dan zijn er nog niet genoeg jongen. Nog nooit is hij zo vroeg in het jaar gaan monitoren.

De vlet tuft langzaam uit het botenhuis, de volle zon in. Het is warm en windstil. Krijsende zwaluwen boven de opvaart wijzen de weg naar het meer. Staatsbosbeheer heeft op deze plek twee bootjes liggen. Sjoerd heeft gekozen voor de ‘Lytse Griene’, vernoemd naar het T-vormige eilandje waar zijn korte boottocht heen voert.

Een plat lapje grond is het, midden in de Snitser Mar. Boten mogen hier aanleggen, watersporters kunnen zo het eiland op. Het is een enkeling die dat doet. De Lytse Griene is modder, riet en gras, het heeft niets te bieden. Niet aan mensen in elk geval.

De dertig vallen met het pindakaasmengsel staan klaar op het dek. Sjoerd zal ze in drie rijen van tien her en der op het eiland neerzetten. Elk dier dat toehapt kan zeker een dag in de kooitjes overleven. Of het inderdaad vergeefse moeite is dat zou zomaar kunnen weet hij morgenochtend pas, als hij samen met Nico terugkeert.

***

Nederland is een van de dichtstbevolkte plekken ter wereld. Toch scharrelt hier een zoogdier rond dat nergens anders ter wereld voorkomt. Wie er niet naar zoekt, zal het nooit in zijn leven tegenkomen.

‘Microtus oeconomus arenicola’ heet de Nederlandse ondersoort van de noordse woelmuis voor de wetenschap. De ‘huishoudkundige zandbewoner’.

Tijdens de laatste ijstijd hield hij zich op rond de zuidelijke grens van het Europese landijs. Zodra het klimaat opwarmde en het ijs zich terugtrok richting Scandinavië, trok de woelmuis mee. Maar niet overal.

Her en der bleven plukjes dieren achter. Ook in wat later Nederland zou worden. Ruig moeras, veel riet, af en toe een overstroming: een prima leefgebied.

Eeuwenlang plantte de woelmuis zich onbekommerd voort met soortgenoten uit de buurt. Zo ontwikkelde hij zich tot een aparte, Nederlandse variant. Lange tijd was de muis zo algemeen dat boeren en buitenlui volksnamen bedachten. Rattekop, zeemol. Met stokslagen doodden vissers op Texel in 1890 honderden zeemollen. Mooi aas voor de kabeljauw.

Wie tegenwoordig met opzet een noordse woelmuis doodslaat, riskeert twee jaar cel. De soort is gedecimeerd. Europa gaf het beest in de jaren negentig een beschermde status waar grutto en kemphaan slechts van kunnen dromen. De Hollandse woelmuis is voor de wet gelijk aan de Spaanse wolf en de bruine beer.

Op gezag van Brussel ontwikkelden Nederlandse ambtenaren beleid. Er kwam een ‘beschermingsplan noordse woelmuis’. Om de muis goed te beschermen, wilden de ambtenaren weten hoeveel er over waren. Waar ze nog leefden, en waar niet meer. En waar de muis het snelst achteruit ging.

Er moest, kortom, worden geteld.

***

Veel natuurgebieden zijn gewoon te klein. De Lytse Griene eigenlijk ook. Nico Beemster weet wat de landbouw rond de Snitser Mar met het gebied kan doen. Boeren willen een laag grondwaterpeil. Dan moet je oppassen dat de vegetatie op het eiland niet te ruig wordt.

In Friesland geldt Nico als de onbetwiste expert in noordse woelmuizen. Samen met Sjoerd is hij de drijvende kracht achter de jaarlijkse telling op de Lytse Griene.

Hij zit achter zijn bureau in een kantorenuitbouw achter El Dorado, een melkwitte villa langs de spoorlijn bij Feanwâlden. Ooit bewoond door een zuiveldirecteur, nu huist er ecologenbureau Altenburg & Wymenga.

Wie een noordse woelmuis doodslaat, riskeert twee jaar cel

Deze woelmuis herken je alleen van dichtbij. Iets groter dan andere soorten, een iets langere staart. Donkere achterpoten met witte nagels. Oortjes plat tegen de kop.

Tijdens een telling nul woelmuizen aantreffen is niet eens het slechtste scenario. Een eigenschap van alle muizen is nu eenmaal dat ze het ene jaar enorm kunnen pieken en een jaar later vrijwel in het niets zijn opgelost.

Veel erger is het als er een aardmuis in de vallen zit. De meest concurrerende soort. Dan weet Nico eigenlijk al dat de noordse woelmuis er niet meer is of binnenkort verdwijnt.

Niemand wordt geboren als woelmuizenliefhebber. Ook Nico niet. Als jongen uit Emmeloord fietste hij als het even kon naar de nieuwe natuur van de Oostvaardersplassen. Vogels kijken.

Het moet in het Jaar van het Baardmannetje zijn geweest, dat Nico en Sjoerd voor het eerst met elkaar in contact kwamen.

Van vogels had Nico zijn beroep weten te maken bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders in Lelystad. Maar op zeker moment waren de polders klaar en hief het rijk de dienst op. Dus organiseerde hij in 1997 een themajaar voor baardmannetjes, een uitgebreid landelijk onderzoek naar een rietminnend zangvogeltje.

Het was een mooie gelegenheid om te laten zien wat hij kon. Om in beeld te blijven bij de Nederlandse natuurwereld. En hij leerde nieuwe zielsverwanten kennen, zoals boswachter Sjoerd Bakker.

Nico kreeg een baan in Friesland, waar hij al jarenlang torenvalken bestudeerde in het Lauwersmeergebied.

Als torenvalken geen muizen aten, was hij misschien wel nooit op de diertjes gaan letten.

***

Met zijn handen schuift Sjoerd het riet opzij. Misschien toch maar weer laten maaien. Even later staat hij staat midden op de Lytse Griene, in een kom van grasland en miniatuurslootjes. Een dikke rietkraag blokkeert elk zicht op het meer. Gakkende ganzen, het gepok van een passerend bootje. Verder is het muisstil.

Sjoerd stelt de vallen net zo op als anders, om goed te kunnen vergelijken met de najaarstelling. Het gras beweegt. De boswachter doet een greep en haalt een hand piepend dons naar boven. De pul van een kolgans, vier of vijf dagen oud.

De natuur verveelt hem nooit. Op zo’n lentedag is het eiland weer anders dan in oktober. Dan kan het echt beestenweer zijn, met regen en windkracht 7. Het water dat aan het eilandje vreet. Eén keer was het zo erg, dat de woelmuizen ’s nachts verdronken in hun vallen.

Liever denkt Sjoerd terug aan het magische jaar 2007. Volgens de maaiploeg ‘miegelde’ het hier toen van de woelmuizen, ze schoten gewoon voor de voeten weg.

Die zomer was er een woelmuizenkamp bij De Fluezen. Nico had Sjoerd gevraagd om mee te gaan. Met een handvol vrijwilligers hadden ze drie dagen aan de rand van het meer gekampeerd. ’s Avonds kookten ze hun potje en gingen ze het water op, de vallen controleren. Dat moest elke twaalf uur gebeuren.

Op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden, andere woelmuizen-hotspots, waren ook zulke kampjes. Mensen van de Zoogdiervereniging leerden de vrijwilligers de kneepjes van het vak: hoe zet je een val, waaraan herken je de soort? Alles om de muizen en gebieden in kaart brengen. Voor Europa, voor het beschermingsplan.

Sjoerd zag geen enkele noordse woelmuis. Nico wel. Een heel stuk naar het zuiden, aan de oever van De Morra, tegenover Hemelum ongeveer. Het was een jonkie. Het verschil met andere woelmuizensoorten is dan heel moeilijk te zien. Lang had Nico met de zoogdiermensen naar het diertje zitten kijken. Pas na een half uur wisten ze het zeker.

Niemand wordt geboren als woelmuizenliefhebber

Het smaakte naar meer. Een maand later brachten Nico en Sjoerd het geleerde in praktijk bij de Snitser Mar. Op de Lytse Griene vingen ze wel 49 woelmuizen, en, misschien nog mooier: geen enkele aardmuis. Stel je eens voor dat het geen succes was geweest. Dan hadden ze het bij één telling gelaten. Maar dit jaar komen ze alweer voor de achtste keer terug. Nergens anders in Nederland wordt de muis zo structureel gevolgd.

Je eerste woelmuis is bijzonder. Zeker als je er al zoveel over gehoord hebt. Een volwassen dier voelt twee keer zo zwaar als een veldmuis. Zijn vader zag ze vroeger op het land bij Hemelum gewoon uit de hooibergen wegschieten. Zelf moest Sjoerd voor zijn eerste waarneming ruim twintig jaar boswachter zijn.

De vallen zijn gezet. Weer op weg naar de oever glijdt Sjoerds blik af naar een gebouw aan de rand van het meer.

Rood dak, witte kozijnen. Het pannenkoekenhuis. De bouwstijl past hier niet, het hele ding past hier niet. Het had hier nooit moeten komen. Sjoerd vindt dat de hele affaire rond het pannenkoekenhuis de noordse woelmuis belachelijk heeft gemaakt.

Je gaat toch iets voor zo’n dier voelen.

***

Annette Lange wil er niet over praten. Het gaat nu juist zo goed met het restaurant. Zij en haar man hebben geen behoefte om op die periode terug te blikken.

De eigenaar heeft geen zin om op de woelmuisaffaire terug te blikken

Samen exploiteren ze paviljoen Het Meer van Lenten, net buiten Terherne. Behalve pannenkoeken kan je er lamsschenkel krijgen, of zeebaarsfilet.

De burgemeester opende het paviljoen in 2005. Het gebouw had toen al jarenlang de krantenkolommen gehaald.

Terherne, zo vertellen de bewoners graag, is het dorp van de Kameleon. Schrijver Hotze de Roos zou door deze plek zijn geïnspireerd toen hij voor zijn kinderboekenserie het plaatsje Lenten bedacht. Eind jaren negentig opent voor toeristen het ‘Kameleondorp’, met nagebouwde locaties uit de boeken. De smederij van vader Klinkhamer. Het gemeentehuis. De poldermolen.

Wat dan nog ontbreekt is de parel aan de kroon: het paviljoen aan het water, waar Hielke en Sietse in de verhalen vaak een glaasje ranja drinken.

De directeur van het Kamelendorp zoekt lokale ondernemers die zo’n paviljoen willen uitbaten. Hij vindt Jeroen en Annette Lange. Als blijkt dat het restaurant een topplek krijgt bij de ingang van het dorp, pal aan het water, beginnen de andere caféhouders en patatverkopers zich te roeren. Zo’n paviljoen houdt alle toeristen uit het dorp weg, zeggen ze.

Ze krijgen steun uit onverwachte hoek. In 1999 vangt een onderzoeker aan de westkant van de Snitser Mar een noordse woelmuis. Ook 5 kilometer verder naar het oosten is het raak. De Fryske Feriening foar Fjildbiology krijgt er lucht van. De biologen constateren dat de locatie van het paviljoen precies tussen beide vangsten in ligt.

Het leefgebied is geschikt. Waarom zou het dier ook niet hier zitten?

De FFF trekt de stellingen op. Volgens de Europese Habitatrichtlijn is de noordse woelmuis niet voor niks een ‘prioritaire soort’. Nederland moet er wettelijk alles aan doen om dit dier voor uitsterving te behoeden. De lokale overheid mag daar niet zomaar overheen walsen. Dit gaat om meer dan een muis alleen, dit gaat over het naleven van internationale natuurregels.

De biologen stappen samen met de ontevreden horeca-ondernemers uit Terherne naar de rechter. Het lukt ze de bouwvergunning te laten schorsen. Het is het begin van een jaren durend juridisch gevecht. Zodra het paviljoen het gelijk aan zijn zijde krijgt, start de FFF een nieuwe procedure: nu om de ganzen in het gebied te beschermen.

Jeroen en Annette Lange weten niet wat hen overkomt. Ze hebben gelezen over vergelijkbare rechtszaken, rond zandhagedissen en de Limburgse korenwolf. Dit kan wel eens heel lang gaan duren.

Je gaat toch iets voor zo’n dier voelen

Pas begin 2005, nadat de biologen een hoger beroep bij de Raad van State verliezen, gaat het licht definitief op groen. Het ondernemersechtpaar mag na zeven zware jaren eindelijk verder.

De bouwlocatie van het paviljoen is dan allang door deskundigen op woelmuizen doorzocht. De muis wordt niet gevonden.

***

Hemelum, het dorp van Sjoerds vader en de hooibergen vol woelmuizen, ligt op een landrug aan de zuidkant van De Morra.

Iedereen in Hemelum kent het verhaal van het pannenkoekenpaviljoen. De bewoners waarschuwden elkaar voor een ‘tweede Terherne’, toen de provincie in 2012 de aanleg van de twee woelmuizeneilandjes in De Morra aankondigde.

Want dit meer, de wet laat daar geen misverstand over bestaan, is noordse woelmuizengebied. In 2007 was op de oever tegenover Hemelum voor het laatst een jonkie gevangen. Maar het verschil met andere woelmuizensoorten was toen heel moeilijk te zien. De onderzoekers hadden een half uur moeten kijken voor ze het zeker wisten.

Het waait op De Morra. De geur van water. Voor de boeg van het bootje drijft een grote grijze regenwolk. Ook van dichtbij zijn de twee eilandjes piepklein. Platte zandbanken, omgeven door een ring van basaltblokken tegen de golfslag. Kaal, nat, ongastvrij. Op het linker eiland zitten zes mannen op kuipstoeltjes aan de sigaret.

Geen betere rietplanters dan die uit Genemuiden. Hoe diep in het water moeten de scheuten, hoeveel tussenruimte: dat is het geheim van de smid.

Het vorige jonge riet hebben de ganzen een jaar terug compleet weggevreten. Zonder riet is er geen biotoop voor de toekomstige woelmuis. Dus zijn de rietmannen weer terug. Over de nieuwe aanplant staat een constructie van houten palen en kippengaas. Knappe vogel die er bij kan.

Jazeker, de planters komen tijdens hun werk geregeld noordse woelmuizen tegen. Hoewel, je ziet het verschil niet zo goed, het kunnen ook andere muizen zijn.

De regen begint. De mannen beëindigen hun pauze. Alleen op een kaal eiland, met enkel laarzen en een waadpak.

***

In een minuscuul kantoortje in de jachthaven van Hemelum zet Jan Koster koffie. Hij is geboren en getogen in het dorp. Jan heeft nog nooit een noordse woelmuis gezien. Niemand die hij kent heeft ooit een noordse woelmuis gezien.

Voordat die eilandjes er lagen, zegt Jan, konden zeilboten in dat deel van het meer altijd zo mooi laveren.

Als voorzitter van de plaatselijke watersportvereniging was hij degene die namens de bootjesmensen en de dorpsbelangen een bezwaarschrift indiende tegen de muizeneilandjes. De opgespoten zandbulten veranderen de stroming, was de klacht. Daardoor slibt de zuidelijke kom van het meer dicht. En dat brengt de vaarroute naar buurdorp Bakhuizen in gevaar.

Heus, hij is niet tegen de natuur. Maar in dit gebied heb je ook aan de watersporter te denken.

‘Woudsend Verzekeringen’ staat op de koffiekopjes. Jan heeft er een heel servies van. In 2008 werkte hij nog met 250 collega’s bij de lokale verzekeraar. Toen ging het Utrechtse hoofdkantoor reorganiseren. Binnen een paar jaar was het over en uit. Met het wegvallen van werk in deze streek, analyseert Jan, wordt het toerisme steeds belangrijker. Neem Hemelum. Wat ooit de grootste broodheer was, de zuivelfabriek, is nu het onderkomen van de zeilschool. Je moet het de vakantiegangers niet onnodig moeilijk gaan maken.

De provincie heeft beloofd om de vaargeulen diep genoeg te houden. Alleen daarom hebben de bezwaarmakers hun klacht niet doorgezet.

Toch komt het juist door de toeristen dat die eilandjes er liggen.

De Friese meren trekken veel recreanten aan die niemand graag kwijt wil. Om te zorgen dat die mensen blijven komen, liet de provincie de binnenhavens opknappen. Vaargeulen werden uitgebaggerd, de sluis bij Stavoren werd verbreed.

Maar De Morra en de andere meren in de buurt zijn Natura 2000-gebied. Daarvoor gelden strenge Europese regels om ‘verstoring’ tegen te gaan. Als op plek A de schop in de grond gaat, moet de natuur op plek B worden ‘gecompenseerd’. De kunsteilandjes zijn zulke compensatie. De Morra-woelmuien, ook al zijn ze jaren niet meer gezien, kunnen er zo heen zwemmen.

Jan kijkt naar het weiland aan de overkant van de jachthaven. Vroeger zaten daar altijd grutto’s, nu niet meer. Laten ze liever daar wat aan doen.

Al dat geld voor een muis die niemand ziet, hij vindt het zwaar overdreven. En áls het beest straks op zo’n eiland zit, kunnen de boeren dan nog wel uitbreiden of een sloot verleggen?

Misschien is het beter, denkt hij wel eens, als de woelmuis hier niet komt.

***

Nico is bijna een kop groter dan Sjoerd. Ze staan bepakt en bezakt voor het botenhuis aan de Snitser Mar. De zon schijnt even fel als de dag ervoor.

Nico houdt de moed erin. Het is niet ondenkbaar dat er zometeen een verrassing in een van de vallen zit. Op zich is het een goed muizenjaar. ,,En wat de woelmuis betreft is de Lytse Griene toch het heilige der heiligen.’’

Op het eiland lopen ze met lange passen door de modder, naar de eerste tien vallen die Sjoerd heeft opgezet. Ze staan in het rietland aan de oostkant, wat bekend staat als een goed stuk voor woelmuizen. De vallen zijn allemaal leeg.

Sjoerd kijkt Nico gelaten aan.

,,Als het al zo slecht begint, belooft het weinig goeds voor de rest.’’

,,Vorige keer hadden we een goed jaar. Soms zakt het daarna wat in.’’

Later zal Nico eerlijk zeggen dat het met de noordse woelmuis razend slecht gaat.

Zelfs hier staat de vijand al aan de poort. De oevers van de Snitser Mar zitten vol aardmuizen. Het heeft te maken met de vegetatie, die langs de waterkant alle kans krijgt om uit te groeien. Dat is gewoon vragen om aardmuizen, zegt Nico. En waar zij zijn, verdwijnt de noordse woelmuis. Zo gaat het altijd, al weet niemand precies waarom.

Eilandjes als deze zijn de laatste strohalm. Ze liggen laag en kunnen zo nu en dan overstromen. Goed voor de woelmuis, fataal voor concurrerende soorten die minder goed kunnen zwemmen. Het is niet zo dat de woelmuis van natte voeten houdt. Hij moet er simpelweg genoegen mee nemen om in Nederland te kunnen overleven.

Aan deze kant ligt de Lytse Griene nog ver van de oever. Maar aan de westelijke horizon ligt het Schareiland. Daar zitten aardmuizen, zegt Nico. Zijn grote angst is dat ze vanaf die kant steeds een eilandje opschuiven, ’s winters over het ijs. Dan rest straks alleen nog een smalle vaart tussen de Lytse Griene en het buurteiland. Het Schareiland is een tijdbom, niets meer en niets minder.

Nico schreef mee aan het ‘beheerplan’ voor de natuur in en rond de Friese meren. De huidige groepjes woelmuizen zijn klein en geïsoleerd, staat er in. De ‘trend’ is ‘negatief’. Er is onvoldoende leefgebied. En dan de bittere constatering dat hier ‘waarschijnlijk geen duurzame populatie’ bestaat.

Op de Lytse Griene en in andere leefgebieden in de buurt is de noordse woelmuis, daar houdt Nico ernstig rekening mee, wellicht ten dode opgeschreven. Dan zal alle moeite, al het geld, alle regelgeving voor niks zijn geweest.

Het maakt wel eens somber. Bij de start van het onderzoek in 2007 had hij tegen zichzelf gezegd: dit is een unieke soort voor Nederland, deze is het waard. Hier wil ik het voor doen. Er is al zoveel natuur weg.

‘Was de woelmuis maar zo aaibaar als de grutto’

Dat de woelmuis ook negatieve reacties oproept is zo jammer. Was het dier maar zo aaibaar als de grutto of desnoods de kiekendief. Maar over de noordse woelmuis is nooit een letter gezongen of gedicht, geen schoolplaat waar hij op staat, geen Jac. P. Thijsse die er ooit over schreef. Een grijze muis bekoort niemand.

***

Op de zolder van het Fries Natuurmuseum, gevestigd in een oud weeshuis in Leeuwarden, staat een noordse woelmuis in de vitrine. ‘Rottekop’ vermeldt het bordje. De Friese volksnaam. In het museumdepot, onder de klinkers van het binnenplein, haalt conservator Peter Koomen zijn andere soortgenoten tevoorschijn.

Trek een laatje van een van de depotkasten open en je ziet keurig gerangschikte spreeuwen. Of een opgevouwen zwaan. Het zijn balgen, geprepareerde huiden opgevuld met watten of houtwol. Soms bedoeld voor een toekomstige expositie, meestal voor de wetenschap.

Twee doosjes woelmuizen treft Peter aan. De dieren liggen sereen zij aan zij. De staart zwart-wit, een donkere streep over de rug. Een paar zijn vuilwit. Die hebben te lang bij het raam gelegen. Er hangen kaartjes aan. De oudste is gevangen in 1933, bij Wartena. Daar komen ze al decennia niet meer voor.

De conservator is een insectenman. Hij liep herhaaldelijk rond op Borneo, een paar spinnen daar dragen zijn naam. Maar over de aardbol krioelen massa’s spinnen, beestjes, noem maar op, waarvan gewoon geen gegevens bekend zijn. Het probleem: er zijn te weinig mensen die zoeken. Om dat te doen, moet je van zo’n dier houden.

Ook van de grote vuurvlinder bestaat een ondersoort die alleen in Nederland voorkomt, weet hij. Als die verdwijnt? Mwoa. Kijk eens wat dat beest allemaal nodig heeft. Het gras niet te hoog, de zuring niet te laag. Onvoorstelbaar wat je moet doen om het die vlinder naar de zin te maken.

Het natuurmuseum beschikt over 42 noordse woelmuizen, misschien wel meer dan er nu leven op de Lytse Griene. Keurig geregistreerd op jaar en vindplaats. Zo blijft voor de wetenschap bewaard hoe het een diersoort vergaat.

Misschien ligt de waardering voor de woelmuis wel in de dood.

De conservator plukt aan zijn baard. Natuurlijk. Zodra er een soort verdwijnt, zegt dat iets over de kwaliteit van de natuur. Ergens is iets misgegaan. Vaak is niet duidelijk wat. En de gevolgen worden vaak pas veel later zichtbaar.

Hij drinkt zijn koffie tussen de vier museummuren van de binnenplaats. Bij soortbescherming zijn niet-biologen geneigd om altijd naar de bakstenen te kijken. De grote dieren zeg maar. Het cement er tussenin, zoals de woelmuis, vergeten ze een beetje.

In dat cement kan je heel lang blijven pulken. Af en toe een vlinder of woelmuis minder, dat overleeft het systeem wel. Maar als het te veel gebeurt, stort het hele bouwwerk vroeg of laat in elkaar.

***

Nico en Sjoerd lopen zwijgend naar de tweede serie vallen. Een kikker kwaakt. Weer een piepend ganzenjong.

Het eerste klepje zit dicht, maar de val voelt te licht aan. Het is een dode bosspitsmuis. Verhongerd, ondanks de meelwormen die Sjoerd er speciaal voor dit soort muizen bij had gestopt. Zoiets kan gebeuren.

Dan: ,,Potverdikke!’’

,,Ja!’’

De eerste blijdschap verdwijnt snel.

Hmm, toch een veldmuis. Nico doet het diertje met wat groen in een plastic tas. De muis probeert zich te verstoppen onder een miezerig hoopje gras.

Nico tuurt en tuurt. Het is een volle minuut stil. Het gras golft in de wind.

Ja, toch! Een wat atypische noordse woelmuis. De metaalachtige glans van de vacht geeft de doorslag. Een jonkie, net als toen bij De Morra.

De plastic tas met de muis gaat aan een klein hangweegschaaltje: 64 gram. Nico pakt het dier en blaast aan de onderkant de haartjes opzij: aan de afstand tussen het poepen plasgaatje valt te zien wat voor geslacht het is.

,,Nou Sjoerd, is het toch weer gelukt.’’ ,,Zal ik het gewicht opschrijven?’’

,,Laat maar. Het is zo al mooi genoeg.’’ Nico zet de microtus oeconomus arenicola in het gras. Gesnuffel, twee glimmende oogjes. En hij is weg.

Toelichting maker

Oud-economieredacteur Rutger van der Meij heeft helemaal niets met woelmuizen. Nee, de gedachte dat zo’n dichtbevolkt land als Nederland een ‘eigen’ zoogdiertje bezit, dát fascineerde hem. Al tientallen jaren haalt de noordse woelmuis de krant. Door zijn hoge beschermstatus houdt hij geregeld plaatselijke bouwplannen of ingrepen in de natuur tegen. Maar of die beheersmaatregelen, al dat geld en al die moeite, het knaagdier daadwerkelijk helpen overleven? Van der Meij zag een verhaal. Al was natuur een onontgonnen terrein voor hem: de noordse woelmuis moest geportretteerd, aan de hand van zijn relatie met de mens.

Museumfeest

Wekenlang informatie verzamelen, ecologische rapporten doornemen, steeds op pad gaan voor hetzelfde verhaal; daar is bij regionale kranten als de Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden nauwelijks tijd voor. Alle handen zijn nodig op de redactie. Een cursus verhalende journalistiek – door schrijfster/journalist Judith Koelemeijer – bracht Van der Meij op een idee. Het begint met een bezoek aan het depot van het Fries Natuurmuseum, die het decor zal worden voor de eindscène van het artikel. Van der Meij: ‘Een feest voor het oog. In de hoek een opgezette zeehond van drie meter lang. Overal ladekastjes met dieren erin. Je merkt dan hoe streng je voor jezelf moet zijn. Dat soort indrukken kun je niet te uitvoerig beschrijven, zeker niet meer op die plek in het verhaal.’

Personages

De zoektocht naar een geschikte hoofdfiguur bleek moeilijker dan gedacht. Het draaide uit op een carrousel van personages die allemaal hun eigen band met de noordse woelmuis hebben, soms tegen wil en dank. Uiteindelijk weet de redacteur boswachter Sjoerd over te halen samen naar het dier te zoeken, ook al is het voorjaar daar eigenlijk een slechte tijd voor. Van der Meij: ‘Het enige wat ik hem kon bieden, was het vooruitzicht dat het een groot verhaal zou worden. Ik had toen nog niet besloten dat hij daarin zo prominent naar voren zou komen als personage. Het was spannend hoe hij daarop zou reageren; dit soort journalistiek is nieuw en een Fries stelt zichzelf niet graag op de voorgrond. Maar hij vond het een mooi stuk, net als Nico – de andere muizenman in het verhaal.’

Pindakaasgeur

Niet iedereen was enthousiast. Annette, eigenaar van het pannenkoekenhuis dat zeven jaar lang niet gebouwd kon worden vanwege de woelmuis, zei ja tegen een interview, maar haakte af omdat het allemaal nog erg gevoelig lag. Bij de meeste nieuwsverhalen zou zo’n afzegging einde oefening betekenen, maar Van der Meij dook in het krantenarchief en kon Annette daardoor alsnog een rol geven. Zelf komt de redacteur niet voor in het verhaal: een bewuste keuze. Zijn eigen observaties moest hij overbrengen naar de personages. ‘Die pindakaasgeur van het lokvoer bijvoorbeeld, dat is een waarneming van Sjoerd geworden.’

Ontknoping

Geconditioneerd als dagbladjournalist wilde Van der Meij eerst nog een vergelijking maken met Texel en de Zuid-Hollandse eilanden, waar de woelmuis óók voorkomt. ‘Toch die verleiding om zoveel mogelijk informatie te geven. Maar dan wordt het al snel te technisch en gaat het alleen maar over beheersmaatregelen en biotopen. Voor nieuwsjournalisten als ik is deze manier van verhalen schrijven tegennatuurlijk. We zijn gewend met het belangrijkste te beginnen, maar bij dit soort stukken is het omgekeerd: de ontknoping komt als hoogtepunt aan het eind.’

Gesneuvelde scènes

Het verhaal bleek lastig in termen van handelingen. ‘Er gebeurt natuurlijk weinig. De enige spanningsboog is de vraag of de muizenmannen het dier te zien krijgen. Of dat zou lukken, wist ik van tevoren ook niet. En hoe minimaal dat gegeven ook is, uiteindelijk is het genoeg om de aandacht van de lezer vast te houden. Aan de hand daarvan heb ik het verhaal opgeknipt en ja, daarbij zijn scènes gesneuveld. Anders zou het verhaal te veel aan tempo verliezen.’

Woelmuizengedicht

Van vrouwelijke lezers kwam weinig respons, van mannen des te meer. Van der Meij: ‘Had ik niet verwacht. Psychologie van de koude grond natuurlijk, maar misschien spreekt de zoektocht naar een dier mannen meer aan, qua jachtinstinct.’ Lezers meldden dat ze de noordse woelmuis overal hadden gespot, hele bomen zouden zijn omgeknaagd door het beestje. De redacteur ontving zelfs een twintigregelig woelmuizengedicht! ‘Nu ik zo’n verhaal een keer geschreven heb, maak ik de volgende keer bewustere keuzes. Je moet er tijd voor maken. Dat is niet erg, maar uiteindelijk moet het allemaal tussen de bedrijven door.’ Inmiddels onderzoekt Van der Meij een paar onderwerpen die zich mogelijk laten uitschrijven tot nieuwe grote verhalen. ‘Daarin probeer ik andere vormen uit, wie weet ook met een rol voor mezelf. Het is verslavend.’

Biografie

Rutger van der Meij (1982) schreef op de middelbare school niet voor de schoolkrant, maar tekende wel strips. Na het afronden van twee studies (geschiedenis en journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen) begon hij in 2008 op de economieredactie van de Leeuwarder Couranten leerde zo alsnog Fries én rekenen.

Sinds kort werkt hij als algemeen redacteur aan uiteenlopende onderzoeksverhalen. Samen met vriendin en twee dochters woont hij in Goutum, een Fries dorpje met een crematorium en eigen McDonald’s.

Toelichting redactie

Meestervertellers

Jaarlijks brengen we de beste Vlaamse en Nederlandse verhalende journalistiek in beeld, tekst en geluid digitaal samen in Meestervertellers.